De Klaagliederen van Jeremia (Threni /
Lamentationes)
Historische
achtergrond
In 586 (vóór Christus) hebben de
Babyloniërs Jeruzalem stormenderhand veroverd, geplunderd en vernietigd.
Daarbij werd de tempel op de meest grove wijze ontheiligd. De tempelschatten
werden als buit meegenomen naar Babel en de heilige plaats zelf werd met de
grond gelijk gemaakt. Reeds 10 jaar eerder was de bovenlaag van de bevolking
al gevankelijk weggevoerd naar Babel, nu werd opnieuw grote delen van de
bevolking gedeporteerd. Met deze verovering en wegvoering (de
‘ballingschap’) kwam een einde aan het bestaan van het koninkrijk Juda en
daarmee aan de geschiedenis van Israël. Zo leek het toch.
Tegen deze achtergrond moeten
wij de Klaagliederen verstaan. De dichters stammen waarschijnlijk uit de
kring van mensen die in en rond de tempel werkzaam waren: priesters en
‘tempelprofeten’. Zij hadden altijd geloofd, dat God Jeruzalem nooìt echt
zou laten vallen, zeker niet zolang zijn tempel daar gevestigd was. Nu is
het onvoorstelbare toch gebeurd. De Klaagliederen reflecteren deze
ingrijpende gebeurtenis nog zo levendig, dat ze beslist door ooggetuigen
moeten zijn geschreven. Tegelijk proberen deze klaagliederen een begin
te maken met een geloofsreflectie op de gebeurtenissen (m.n. in hoofdstuk 3
is dit het geval).
Dat de profeet Jeremia de
dichter zou zijn is een mooie, maar zeer onwaarschijnlijke constructie, te
meer daar de denk- en geloofswereld van de profeet en die van de
Klaagliederen zo grondig verschilt, dat men de dichter eerder bij
Jeremia’s opponenten moet zoeken dan bij zijn medestanders! Dat Jeruzalem
zou vallen, had hij juist wèl voorzien.
De Klaagliederen in de
Joodse traditie
In de Joodse traditie is het
boek Klaagliederen één van de 5
Megillot (boekrollen) die nadrukkelijk verbonden zijn met een
speciale gelegenheid. Klaagliederen wordt gelezen op
‘tishah-be-av’, dat is de 9de dag van de maan ‘Av’, de dag dat de
tempel is verwoest. De tweede tempel wordt in 70 na Christus op
vergelijkbare wijze verwoest rond opneiuw diezelfde dag . Omineuzer kan een
datum moeilijk worden. ‘Tishah-be-av’ is tot vandaag de officiële gedenkdag
voor alle lijden dat Israel en de Joden in de loop van de tijd is overkomen.
Op deze dag wordt gevast en is het verboden de tora te bestuderen (want
tora-lezen is voor Joden een bron van vreugde). Enkel de vervloekingen uit
Leviticus, het boek Job en de Klaagliederen van Jeremia mogen op die dag
klinken. In de synagoge worden de lichten gedoofd en vinden naast de
recitatie van de Klaagliederen allerlei boete-rituelen plaats.
De Klaagliederen in de
christelijke traditie
Al vroeg in de christelijke
traditie worden allerlei passages uit Klaagliederen op het lijden van
Christus toegepast. Lezingen rond het einde van de Lijdenstijd zijn overal
aan te treffen. De muzikale carrière van de Klaagliederen begint in de 15de
eeuw, wanneer er naast het Gregoriaanse reciet ook meerstemmige bewerkingen
van deze teksten het licht zien (Dufay). De tekst had inmiddels ook een
vaste plaats in de liturgie gekregen. Het figureerde als Schriftlezing
tijdens de eerste nocturne van de
metten van Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag. De
metten
(“Sonnez les matines”, ochtendgebeden) worden ‘s nachts gezongen (= voor
de ochtend) en bestaan uit 3 nocturnen, die op hun beurt weer zijn opgebouwd
uit 3 psalmen en 3 Schriflezingen. Een complete reeks zettingen van de
Klaagliederen bestaat dan ook uit 3 x 3 = 9 lezingen.
Deze link geeft een goede impressie van het begin van
de eerste nocturne.
Elke lezing wordt besloten met
een oproep tot bekering:
Jerusalem, Jerusalem, convertere ad Dominum Deum tuum (“Jeruzalem,
Jeruzalem, bekeer u tot
Jhwh, uw God”; vrije citering
naar Hosea 14:1). Zonder meer karakteristiek is het gebruik om de Hebreeuwse
letters die voor elk vers staan (om aan te geven dat het in het origineel
eigenlijk een ‘alfabetisch’(of beter:
aleph-betisch) gedicht is) ook van muziek te voorzien, soms in de
vorm van lang uitgesponnen melismen (melodische arabesken). Typisch voor de
Romeinse ritus is het gebruik om de aankondiging van de Schriftlezing als
eerste regel te beschouwen:
Incipit lamentatio Jeremiae prophetae.
De tenebrae
Het bekendst zijn de polyfone
zettingen uit de 16de eeuw (Morales, Palestrina, Lassus). In de 17de en
18de eeuw blijven deze metten vooral populair in Frankrijk (Couperins’
beroemde
Leçons de Ténèbres). Ze leiden dan al een eigen leven en worden bijv.
in de vespers gezongen. Zij staan dan bekend als de
Tenebrae (= duisternissen of schaduwen). Franz Liszt raakte tijdens
een bezoek aan Rome nog onder de indruk van deze ritus, die toen nog in elke
basiliek werd uitgevoerd. Het gebruik om na afloop van elke ‘lectio’ een
kaars uit te blazen, zodat het donker toeneemt naarmate de lezingen
vorderen, zal beslist aan de populariteit van deze vieringen hebben
bijgedragen en minstens ook ten dele de revival van de ‘Tenebrae’ in onze
tijd verklaren, hoewel naar aanleiding van het 2de Vaticaans
concilie (het nieuwe missaal) er in deze vieringen ernstig is ingegrepen
(o.a. bepaalde anti-semitische tendenzen heeft verwijderd) en van het doven
van kaarsen geen sprake meer is.
In de vorige (?) eeuw zijn
enkele opmerkelijke composities geïnspireerd op dit Bijbelboek. Zo
componeerde Ernst Krenek in 1941/42 een
Lamentatio Jeremiae Prophetae. Ook Manuel Rosenthal, een Joodse
componist van voornamelijk wereldse muziek, werd in die tijd teruggeworpen
op dit bijbelboek:
Deux prières pour les temps malheureux
(1942). In Leonard Bernstein’s eerste symfonie (1943) de Jeremiah
Symphony, wordt in het middendeel hoofdstuk 1 van de Klaagliederen in
het Hebreeuws gezongen. Igor Strawinsky tenslotte verzorgde in 1958 nog eens
een toonzetting van dit Bijbelboek. Hiermee is het beslist - naast de
psalmen - het meest getoonzette bijbelboek.
De Klaagliederen geven blijkbaar
op een tijdloze manier stem aan een onuitsprekelijk verdriet en muziek is
blijkbaar het medium bij uitstek om iets waar geen woorden voor zijn toch
hoorbaar te maken.
Dick Wursten
|