Boerkaverbod

 

Up Jan Leyers effect Boerkaverbod de echte vraag Er zijn grenzen! Neutraal of pluraal? Postmodernisme
Veel beter kan ik het niet zeggen, dus gewoon knip/plak uit De MORGEN.

Er is één geldig argument voor het boerkaverbod

OPINIE − 05/06/12
"Openbare orde en veiligheid, daar draait het om", vindt Patrick Loobuyck, moraalfilosoof verbonden aan de universiteiten van Antwerpen en Gent.

Er is geen reden om godsdienstvrijheid als een bijzonder en apart terrein te beschouwen waarop de overheid zo goed als nooit mag ingrijpen. In de discussie over het boerkaverbod spelen vele argumenten. Er is echter maar één geldig argument en dat gaat over het handhaven van openbare orde en veiligheid. Alle andere argumenten pro of contra zijn niet ter zake en zaaien verwarring.

Het argument dat een boerka niet als verplichting in de Koran terug te vinden is en dus niet tot de islam behoort, is het minst overtuigend. Het is een argument waar Etienne Vermeersch belang aan hecht (DM 2/6). Hij heeft trouwens ook een studie geschreven waarin hij aantoont dat ook de hoofddoek niet op de Koran teruggaat. Het principe van de scheiding tussen kerk en staat laat echter niet toe dat een overheid mee gaat bepalen wat wel en niet tot een bepaalde godsdienst behoort. Gelovigen en religieuze groepen zijn vrij om dat zelf uit te maken. Ook niet-gelovigen kunnen zich in dat debat mengen, maar dit blijft een (interessante) theologische en godsdienstwetenschappelijke discussie, die politiek gezien weinig relevant is. Met de inhoud van het geloof heeft de overheid geen zaken, punt.

Ook het idee dat een boerkaverbod emanciperend werkt en de verdrukking van de vrouw bestrijdt, is geen goed argument. Voorstanders van het verbod, zoals Vermeersch en Dirk Verhofstadt (DM 30/5 en 2/6), geven dit emancipatieargument te veel aandacht. Dat verzwakt hun positie. De getuigenis van de moslima in nikab (DM 26/5) en de resultaten van het kwalitatief onderzoek bij boerkadraagsters van Eva Brems (De Standaard 8/5) tonen dat de realiteit genuanceerd is. Het verbod zal voor de ene vrouw bevrijdend werken, voor de andere is het een inperking van vrijheid. De voorstanders van het verbod kunnen hopen dat die bevrijding zich als neveneffect voordoet, maar het kan niet als een doorslaggevend argument worden gebruikt. Wie de dwang wil aanpakken - en dat moeten we -, moet de onderdrukkers aanpakken, niet de slachtoffers.

De enige vraag die er wel toe doet, is de volgende: kunnen we alle mensen, wat ook hun levensbeschouwelijke overtuiging is, de vrijheid geven om volledig geanonimiseerd de publieke ruimte te betreden? Indien we dit niet wenselijk vinden, en ik ben die mening toegedaan, dan kunnen we dit verbieden als daar een democratische meerderheid voor is. Het boerkaverbod is trouwens terecht niet als boerkaverbod geformuleerd. De wettekst viseert alle kledij in publieke toegankelijke plaatsen "die het gezicht volledig, dan wel grotendeels bedekt". Alleen in termen van openbare orde en veiligheid kan deze maatregel neutraal verantwoord worden. De godsdienstvrijheid, waar de tegenstanders zich op beroepen, vermag daar niets tegen.

Zowel in zijn ophefmakende edito (DM 26/5) als in zijn gesprek met Vermeersch legt Wouter Verschelden te veel nadruk op die godsdienstvrijheid als grondrecht. Verschelden heeft gelijk dat de strijd voor godsdienstvrijheid een belangrijke rol heeft gespeeld in het ontstaan van de liberale rechtsstaat die de bescherming van grondrechten als functie heeft. Maar dat maakt haar niet tot de meest fundamentele vrijheid. Er is geen reden om godsdienstvrijheid als een bijzonder en apart terrein te beschouwen waarop de overheid zo goed als nooit mag ingrijpen. De godsdienstvrijheid is niet absoluut en onaantastbaar, sterker nog, de vraag is legitiem of de godsdienstvrijheid als een apart recht wel nog de aandacht verdient die ze vandaag vaak krijgt. Inhoudelijk is de godsdienstvrijheid slechts een afgeleide, een concretisering van meer algemene vrijheden. De meest fundamentele vraag is: zijn er (discriminerende, mensonterende, maatschappijverstorende) handelingen of opinies die toegelaten zouden moeten zijn en die enkel door de godsdienstvrijheid beschermd kunnen worden en niet onder de gewetensvrijheid, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van organisatie vallen? Het antwoord is negatief vrees ik.

Historisch gezien begrijpen we dat mensenrechtenverdragen en liberale grondwetsteksten de godsdienstvrijheid hoog in het vaandel dragen, maar dit mag er niet toe leiden dat die vrijheid altijd zwaarder zou wegen dan andere vrijheden. Door te veel nadruk te leggen op de godsdienstvrijheid als een aparte categorie, kunnen mogelijks dingen toegelaten worden die we beter zouden verbieden.