Geloven in stukken en brokken

God ter sprake brengen in een postmodern klimaat


Dick Wursten

[zie ook: 20 jaar later: theologie in een notedop, een postmoderne verhalende godsleer in één zin]

Home ] [ Up ] [ postmodern protestant ] [ theemuts of walkman ] [ leve het verschil ]


Essay verschenen in "Pastor in de weer, predikant zijn tussen vraag en antwoord" (ed. G.Liagre), PRODOC, Brussel 1999.
Enkel de inleiding is aangepast bij publicatie online (2002).


inleiding en opzet

1. het postmoderne klimaat

1.1 het einde van de grote verhalen

1.2 postmodernisme als cultuurcrisis

1.3 preciseringen

1.4 van theemutscultuur naar walkman-ego

1.5 primaire christelijke reacties op de postmoderne klimaatsverandering

2. op zoek naar 'God'

2.1 de bijbelse 'God' temidden van de 'goden'

2.2 het ene Boek dicht, de vele Geschriften open.

2.3 Wel een 'Naam', maar geen 'Beeld'

2.4 Jezus 'Kurios'

3. 'God' ter sprake brengen in een postmodern klimaat

3.1 een differentie-theologie

3.2 verschil en verzet

 


inleiding en opzet

De taal is een uitstekend medium om te peilen hoe snel de tijden veranderen. Een nu te pas (en vooral te onpas) gebruikt woord als 'postmodern' bestond bijv. 25 jaar geleden al wel, maar speelde geen enkele rol in het openbare leven. Ook het 'postmodernisme' als filosofisch begrip moest nog worden geijkt. Het werd tot dan toe eigenlijk alleen maar gebruikt in de wereld van de architectuur en de (beeldende) kunst en duidde dan die stromingen aan die wilden breken met de heersende stroming.

Post-modernisme in de architectuur betekende verzet tegen een zakelijke, strakke, beheerste en sobere visie op bouwen zoals die door het 'modernisme' in de periode tussen de twee wereldoorlogen was ontwikkeld (Bauhaus) en die tot in de jaren '60 normatief is gebleven (Le Corbusier). In de wereld van de beeldende kunst werd het begrip post-modern ingevoerd voor die kunstvorm die de elitair en abstract geworden moderne kunst ironiseerde en die het contact met het gewone leven (en publiek?) weer probeerde te herstellen door bijvoorbeeld kunst en kitsch bewust te verwarren (Andy Warhol, pop-art)(1). De franse filosoof Jean-François Lyotard (1924-1998) heeft het begrip 'postmodernisme' in de filosofie geïntroduceerd. 25 jaar geleden was hij echter nog op zoek naar dat woord(2). Hij wist al wel ongeveer wat hij wilde beschrijven maar hij had de 'juiste woorden' nog niet gevonden. Na lang geaarzeld te hebben bracht hij in 1979 zijn studie over de crisis van de wetenschap in de westerse samenleving naar buiten onder de spraakmakende titel: La condition postmoderne(3). Met dat hij het begrip 'postmodern' opneemt, geeft hij het een bredere betekenis, want hij wil niet slechts kritiek leveren op één bepaalde filosofische positie, neen: in zijn analyse gaat hij veel verder en proclameert het failliet van de traditionele filosofie: het einde van de grote verhalen. Zijn stelling is: We dachten dat we wisten hoe de werkelijkheid in elkaar zat en hoe we die konden verbeteren, maar we moeten nu toegeven dat het niet 'klopt'. Dit 'faillissement' karakteriseert de 'postmoderne situatie'.

Om nog een zeer gangbare misvatting uit de weg te ruimen: De tegenstelling 'modern-postmodern' heeft niets te maken met het gewone taalgebruik, waarin 'modern' synoniem is van 'eigentijds', 'hedendaags' en wordt afgezet tegen 'ouderwets'. Dan is er na 'modern' inderdaad niets meer. Binnen dit taalveld zijn postmoderne mensen gewoon moderne mensen. Ik wil in dit artikel een poging te doen om de onbekenden uit de ondertitel wat nader aan u voor te stellen. Dat betekent dat ik eerst 'het postmoderne klimaat' wat nader zal proberen te schetsen. De tweede onbekende die ik u nader wil voorstellen is 'God'. Ik ben namelijk van mening dat ook de betekenis van dit 'begrip' niet zomaar vast staat. Als die twee onbekenden enigszins zichtbaar zijn geworden wil ik tenslotte proberen ze met elkaar in gesprek te brengen.

1. het postmoderne klimaat

Het woord 'klimaat' in verbinding met 'postmodern' suggereert dat het 'postmodernisme' geen hecht doortimmerde studeerkamer-filosofie is, maar meer een 'toestand' waarin wij terecht zijn gekomen en waar wij net zo weinig aan kunnen veranderen als aan het weer of aan het 'klimaat'. Na ruim 20 jaar soms hevig gekissebis of dit zo is, is het vandaag de dag mogelijk om het kaf van het koren te scheiden. De meeste mensen zijn het er wel over eens, dat Lyotard op een aantal wezenlijke punten de 'tijdgeest' goed heft aangevoeld en gedefinieerd. Op een paar elementen ga ik hieronder nader in. Mensen die geen behoefte hebben aan filosofische kwesties, kunnen meteen verder gaan met paragraaf 1.4 waar hetzelfde in meer beeldrijke taal wordt behandeld.

1.1 het einde van de grote verhalen

Met 'grote verhalen' bedoelde Lyotard werkelijkheidsopvattingen en wereldbeelden (de zogeheten 'ismen', die voortgekomen zijn uit de 'Verlichting': humanisme, liberalisme, marxisme, rationalisme. Later verbreedt hij zijn definitie en komt ook het christendom in het vizier). Deze 'ismen' hebben gemeen dat ze de pretentie hebben dat ze inzicht bieden in de werkelijkheid en tegelijk een weg te wijzen om die werkelijkheid om te vormen in de richting van een vooropgesteld ideaal. Het is volgens Lyotard precies deze pretentie die ze de das heeft omgedaan en hun hun 'geloofwaardigheid' heeft doen verliezen. Vanuit onze onmondigheid zouden wij bevrijd worden en met behulp van de rede zouden wij voortschrijden naar meer menselijkheid en universele vrede (= Verlichting: Alle Menschen werden Brüder). Aan uitbuiting en vervreemding zou een eind komen in een klassenloze maatschappij (=Marxisme). De hele mensheid zou door de kapitalistische technowetenschap en de vrije markt emanciperen uit de armoede en toenemen in welvaart (=Liberalisme). Geen van deze 'grote verhalen' heeft gebracht wat het beloofde. 'Ze doen het niet' en dus loopt de mens er niet meer warm voor en 'gelooft het verder wel'.

Dat ze het 'niet doen' wil niet zeggen, dat die 'grote verhalen' geen belangrijke stukken waarheid en inzicht bevatten, die op bepaalde terreinen enorme vooruitgang hebben opgeleverd. Onze leefwereld is bijv. een stuk veiliger en comfortabeler geworden. Maar heeft die vooruitgang niet ook een keerzijde gehad. Zijn we nu echt gelukkiger dan vroeger? Zijn we er betere mensen door geworden? Is de rechtvaardigheid toegekomen ? Is de welvaart eerlijker verdeeld ? Dat immers werd ons beloofd door die 'grote verhalen'. En kun je eigenlijk wel van 'vooruitgang' spreken (een opvatting die alle 'grote verhalen' gemeen hebben) al er precies in (en vanuit) de landen waar deze verlichte filosofieën werden bedacht en toegepast er de meest vreselijke dingen zijn gebeurd (tweet wereldoorlogen, een 'shoah', de 'goelags') en dat niet als een 'accidentje', maar juist voortvloeiend uit moderne ideologieën, ondersteund door wetenschap en techniek, uitgevoerd en gepland door beschaafde en soms zelfs idealistische mensen.

Het contrast met het begin van de moderne droom is ook wel erg groot. De utopieën van bijv. Francis Bacon en Thomas More voorzagen aan het eind van het emancipatieproject een vredige samenleving van alle mensen, zonder indringers, oorlog, lijden, gebrek of dood: een hemel op aarde. We waren er nog niet, maar met hulp van 'God' en de menselijke rede moesten we toch vooruitgang kunnen boeken en een heel eind kunnen komen. Twee eeuwen later leven we in een doldraaiende consumptiemaatschappij vol interne en externe gewelddadigheid, waar klassieke normen en waarden compleet gewoon worden weggevaard en overruled door economische wetmatigheden. Is dit het 'eindpunt' van de beschaving, het einde van de geschiedenis?

1.2 postmodernisme als cultuurcrisis

Dàt de grote verhalen 'het niet meer doen' is geen waarde-neutrale vaststelling, maar de signalering van een diepe cultuurcrisis, omdat deze grote verhalen het fundament vormden waarop onze moderne samenleving is gebouwd en waaraan de moderne instellingen en wetenschappen hun legitimiteit ontleeden. Zij leverden m.a.w. de principes, de normen en waarden; zij formuleerden de doelen en gaven aan hoe die bereikt zouden kunnen worden; zij bepaalden wie macht en gezag hadden en hoe het recht werd verdeeld etc... Zo boden zij een overkoepelende verklaring van de wereld en de geschiedenis. Als zodanig vervingen deze moderne geschiedfilosofieën - elk op hun manier - de religieus gefundeerde samenleving van de Middeleeuwen, waar troon en altaar eensgezind (nou ja!) in Gods naam het bestaan interpreteerden en vandaaruit de samenleving ordenden, bestuurden en beheersten.

Als de 'grote verhalen' het fundament zijn van het 'westeuropese huis' dan is de analyse van Lyotard alarmerend. Dan is het gebinte van onze samenleving, onze cultuur, onze politiek, maar in één adem ook van onze wetenschap en techniek door en door rot. Wij dachten een degelijk plan te hebben, goed op weg te zijn met de bouw, nu lijkt het een illusie te zijn en nog niet eens een ongevaarlijke ook! Postmoderne mensen zijn dus gedesillusioneerde moderne mensen. Sommige van hen evolueren van gedesillusioneerd naar wanhopig, anderen werpen de desillusie gauw achter zich, vergeten het hele beschavingsproject en roepen luid: Als alle idealen dan toch aan scherven liggen, laten we dan 'eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij'. Hun adagium is: 'Anything goes'(4) en ze storten zich vol overgave in het 'merry-go-round'-circus van de laat-kapitalistische consumptiemaatschappij, waar de enige overblijvende waarden individueel succes en individueel genot zijn. De hierbij horende non-cultuur en immoralitiet is voor kritische postmoderne denkers wel eens aanleiding geweest zich van het woord 'postmodern' te distantiëren(5), temeer daar in de volksmond 'postmodern' veelal geïdentificeerd wordt met deze vorm van oppervlakkigheid, deze pomo-cultuur(6). Anderen ontwaren in het 'postmoderne klimaat' mogelijkheden om te komen tot een nieuw fragmentarisch bestaansethos bevrijd van de geweldige en soms gewelddadige druk van de totaliserende 'grote verhalen': een postmoderne moraliteit (7).

1.3 preciseringen

De Nederlandse filosoof Harry Kunneman(8) wijst erop dat we in de slogan 'het einde van de grote verhalen' twee nauw verwante, maar toch wel verschillende 'eindes' moeten onderscheiden.

  • Enerzijds is er het culturele en filosofische failliet van de grote verhalen. De levensbeschouwelijke en ideologische kaders die de ruggegraat van onze moderne samenleving vormen zijn in een proces van eeuwen (en middels een exponentiële versnelling naar het eind van deze eeuw toe) in elkaar gestort. De kritische impuls van het moderne denken, in het bijzonder van de Verlichting zelf, ligt hieraan ten grondslag. In zoverre is het postmodernisme een wettig kind van het modernisme. Zij trekt gewoon de lijn door tot in haar uiterste consequentie. Maar ook het feit dat de mens op grond van ervaring en gevoel zich meer en meer ging verzetten tegen de 'eenheidsdwang' die bij deze 'overkoepelende systemen' hoort (vb. vrouwenbeweging, mei '68, Praag '68, provo's, punk) is van grote betekenis geweest voor het 'instorten van de grote verhalen'. De 'bonte werkelijkheid' liet zich niet door eender welke 'visie op de werkelijkheid' in een keurslijf dwingen.

  • Anderzijds is er het maatschappelijke en politieke failliet van de grote verhalen. Naarmate de 'grote verhalen' hun greep op de werkelijkheid verloren, begonnen de meeste projecten van de Verlichting te haperen (Het communisme stortte ineen, onze politieke en juridische instellingen verkeren in een crisis etc..). Eén van haar projecten lijkt echter te ontsnappen aan deze algehele crisis. De technowetenschappen aangedreven door de internationale economische groei blijken de morele orde en de legitimatie door de grote verhalen helemaal niet nodig te hebben. Zij kennen blijkbaar een eigen dynamiek en wetmatigheid. Zij zijn 'systemisch' onafhankelijk geworden en hebben de rollen omgedraagd: zij leggen hun wetmatigheden op aan de samenleving en springen zo a.h.w. in het gat dat de grote verhalen hebben laten vallen. "De postmoderniteit begint op het moment dat de levensbeschouwelijke en politiek-ideologische kaders niet meer voldoende gewicht hebben om het economische systeem en de ontwikkeling van de technowetenschappen aan moreel gedefinieerde doelen te binden en in plaats daarvan zèlf meegesleept worden achter de technisch-economische ontwikkeling aan."(9) De 'economische orde' heeft m.a.w. het primaat van de 'symbolische orde' overgenomen. Nochtans kun je dit geen nieuw 'groot verhaal' noemen, omdat haar enige doel 'zelfprolongatie' is en er buiten dit doel geen perspectief geboden wordt. De hiermee gepaard gaande 'ont-moralisering' en toenemende 'economisering' van de samenleving, waarbij 'performativiteit' (werkt het, levert het wat op) het enige nog geldige criterium is, neemt in de analyses van de latere Lyotard een prominente plaats in(10) en geeft zijn filosofie een donkere ondertoon.

Doordat deze beide ontwikkelingen tegelijk hebben plaatsgevonden (en nog steeds sterk met elkaar interfereren) wordt de postmoderne toestand door een fundamentele ambivalentie gekenmerkt en vraagt dus om een genuanceerde beoordeling. Had bijv. die laatste ontwikkeling niet plaatsgehad dan zou het 'einde van de grote verhalen' kunnen worden begroet als een bevrijding van de dictatuur van de vaak zeer mannelijke, rationele ('logo-centrische') en op maakbaarheid gerichte ideologieën. Veel oer-menselijk verlangen wordt daardoor vrijgemaakt: gevoelens mogen meespelen, veel 'onafgestemds' hoeft niet meer onderdrukt te worden, allerlei procrustesbedden kunnen worden opgeruimd, vrouwen worden zichtbaar, de lichamelijkheid eist haar recht op, verschillen tussen mensen komen aan het licht, hoog-laag-verhoudingen worden minder extreem etc.: (Zelfgekozen bonte kleding vervangt het voorgeschreven uniform). Maar: omdat de a-morele laatkapitalistische consumptiemaatschappij tegelijkertijd en terzelfde plaatse breed uitstoelt, wordt deze bevrijding meteen ambivalent. De commercie stort zich immers op elk vrijgekomen verlangen om het via haar 'verlangensmachines' (die via de reclamepanelen en tv-spots tot in onze intieme leefwereld doordringen en langzaam maar zeker ook de menselijkede relaties gaan bepalen) tot banale consumptie-artikelen om te zetten. De pomo-cultuur is van deze dubbele ontwikkeling het gevolg. (De bonte kleding die je zelf kiest word je van alle kanten opgedrongen). Toch heft ook hier het misbruik het goede gebruik niet op. 'Terug naar zoals het vroeger was' wil ook bijna niemand, daarvoor zijn de bevrijdende aspecten van de postmoderniteit blijkbaar te overtuigend. Toch houdt ook menigeen z'n hart vast als hij zich voorstelt waar dit allemaal toe kan leiden.

1.4 van theemutsculuur naar walkman-ego

Harry Kunneman introduceert de 'theemuts' en de 'walkman' als iconen voor de overgang van modern naar postmodern. Het gaat hier onder alle moeilijke filosofische analyeses immers over heel gewone en basale dingen(11). Heel grof geschetst komt zijn metafoor hier op neer:

Vroeger was er de theemutscultuur. Moeder zit om 4 uur klaar met de thee en een schotel Maria-biscuitjes als de kinderen thuiskomen van school (u merkt het: Kunneman is een Nederlander!). Vader verdient buitenshuis de kost. De levensbeschouwelijke zuil waartoe het gezin behoort en de sociaal-economische klasse bepalen de normen en waarden. De rolpatronen en identiteiten zijn voorgegeven en liggen min of meer vast. Dit noemt Kunneman een theemutscultuur. In zo'n cultuur is precies geregeld wie, wat, waar wanneer en hoe mag zeggen en doen. Iedereen kent zijn plaats en die plaats is ook voor iedereen herkenbaar. Het onderscheid tussen hoog en laag, ouders en kinderen, mannen en vrouwen, bazen en ondergeschikten, dokters en patiënten, dominees en gemeenteleden, deskundigen en leken is duidelijk. Zo'n theemutscultuur biedt grote voordelen. Onder zo'n theemuts ben je geborgen, is het warm. Maar - andere kant van dezelfde zaak - het is er ook vaak benauwd en broeierig. De gemeenschap gaat immers voor het individu. Persoonlijke verlangens en gevoelens die niet passen bij een bepaalde theemuts moet men voor zich houden of onderdrukken op straffe van krachtige opvoedende en corrigerende maatregelen, die zonder probleem kunnen worden gerechtvaardigd met beroep op hun eigen bestwil of het heil van de gemeenschap (= legitimatie door het 'grote verhaal'). Opvoeding gaat gauw over in betutteling die op zijn beurt weer omslaat in vormen van bedekt of openlijk geweld (zowel lichamelijk als geestelijk) ten opzichte van afwijkend gedrag binnen de eigen gelederen, maar ook ten opzichte van de buitenstaanders.

In de jaren '60 en '70 van deze eeuw worden de theemutsculturen ondergraven. De relatieve welvaart die de moderne produktie- en consumptiemaatschappij heeft gecreëerd, de doorbraak van de massamedia en de mondialisering van de leefwereld gaat gepaard met de verbreiding van bestaansmogelijkheden en omgangsvormen die de greep van de theemutscultuur op de identiteit van de individuen langzaam maar zeker doet afnemen. De zuilen brokkelen af, mensen gaan - om in het beeld te blijven - kleinere en meerdere theemutsen tegelijk of na elkaar gebruiken. Sommige zeer onbesuisde individuen werpen zelfs alle theemutsen weg.

Langzamerhand wordt de theemutscultuur verdrongen door het walkman-ego. Vertoonde de theemutscultuur door een grote innerlijke eenheid (één traditie, één gemeenschap) en dus gekenmerkt door een grote stabiliteit en voorspelbaarheid, de identiteit van het walkman-ego kenmerkt zich daarentegen door een grote mate van beweeglijkheid en diversiteit. Via de commerciële massa-cultuur is hij niet langer gebonden aan één traditie, één gemeenschap. Zijn identiteit kan hij overal gaan halen, via zijn walkman (of modem) letterlijk ingeplugged in de mondiale samenleving. Niet alleen op de markt van goederen, maar ook op de markt van normen, waarden, rolpatronen, ethieken, étiquettes en religies is veel te koop. De identiteit die het walkman-ego opbouwt zal dus nog nauwelijks verwijzen naar gemeenschappelijke deugden, maar bestaan uit indivueel consumeren, persoonlijk genieten. De ondermijning van de theemutscultuur leidt m.a.w. tot het afbrokkelen van de traditionele op plicht en moraal berustende verhoudingen tussen mensen en wel met name tussen mannen en vrouwen en is daarom intern verbonden met zowel de afbraak van het traditonele huwelijk en gezin als met de emancipatie van vrouwen.

Op zich ziet Kunneman de emancipatorische trekken die deze individualisering heeft als winst. Kunnen consumeren, je eigen walkman, je eigen auto, je eigen meubels, je eigen kleren, je eigen stijl kunnen ontwikkelen is een goede zaak. Het beantwoordt aan een basisbehoefte van de mens. He betekent namelijk dat je 'er bent en ook mag zijn zoals je bent'. Er zit iets bevrijdends in de breuk met die 'verplichtende grote verhalen'. Ook veel verborgen vormen van onderdrukking en geweld (bijv. tegen vrouwen en kinderen) kunnen nu eindelijk aan de kaak gesteld worden. De tyrannieke norm van 'het normale' kan eindelijk eens ontmaskerd worden en er komt ruimte voor 'onafgestemdheid'.

Anderzijds is er ook verlies. Het walkman-ego is vaak wel groot maar nog vaker schrijnend eenzaam. En via zijn walkman, via zijn televisie en via zijn internetaansluiting, ja eigenlijk door het hele 'postmoderne klimaat' wordt hij ook rechtstreeks aangesloten op de ongeremde groei-fantasieën van de mondiale consumptiecultuur en daarmee ook genadeloos tot consument gedegradeerd, een consument die ook moet produceren en die zich moet invoegen in omgangsvormen en arbeidsverhoudingen die op zich ook weer gewelddadig en dwingend zijn. Voor communicatieve omgangsvormen is er in de op efficiëntie en produktiviteit gerichte markt eigenlijk geen plaats..

1.5 primaire christelijke reacties op de postmoderne klimaatsverandering

De christelijke cultuur is een theemutscultuur. De christelijke wereldvisie is (in de meeste van zijn varianten) een 'groot verhaal'. Het heeft zelfs (historisch bezien) tamelijk gewelddadige trekken. Hoeveel 'afwijkende meningen' zijn er niet vervolgd, hoeveel ketters zijn er niet verbrand, hoeveel grote en kleine kruistochten hebben er niet in 'naam van dit grote verhaal' plaatsgevonden. Hoeveel mensen zijn ook niet psychisch beschadigd door hun eigen geloof. Als mensen nu, nu het eindelijk zonder gevaar voor eigen leven, identiteitsverlies of maatschappelijke positie kan, de kerk de rug toekeren is in het licht van de bovenstaande analyses niet meer dan een normale zaak.

  1. De eerste reactie die we in de kerken (zowel institutioneel als persoonlijk) waarnemen is een afwijzende verdedigingsreflex. Als reactie op de postmoderne afbraak van het traditionele 'grote verhaal' en de bijbehorende 'vormen', gaat men de eigen (leer)stellingen versterken, de eigen positie affirmeren en verdedigen. Men wijst er op dat het 'koud' en 'gevaarlijk' is buiten de theemuts. De pomo-cultuur met zijn bijna absoluut relativisme maakt ook bepaald geen moreel hoogstaande indruk. Toch lijkt mij deze defensieve reactie niet de juiste. Ik ben het met Kunneman eens, dat de postmoderne tijd ook mogelijkheden biedt en een uitdaging is om tot een herijking van het christelijke geloof te komen. Wij worden - om met Bonhoeffer te spreken - net als de dopeling 'weer helemaal teruggeworpen op het beginstadium van het begrijpen'(12) en dat kan nooit kwaad. Door zich In een verdedigende reflex terug te plooien op oude waarden wordt deze positieve mogelijkheid al op voorhand uitgesloten en wordt tegelijk de communicatiemogelijkheid met de 'postmoderne mens' afgesneden.

  2. Een tweede, ook nogal primaire, reactie is dat bepaalde kerken en christenen zich vlotjes aanpassen aan de postmoderne tijd en alle theemutsen afgooien. Vanuit het 'bevrijdende' element dat de postmoderne situatie ook kenmerkt is ook deze reactie te begrijpen. Na zoveel eeuwen van dwang moet ieder voortaan maar op zijn eigen manier zalig worden, zegt men dan. Dit lijkt mij ook niet de juist weg, want dit is niets anders dan de religieuze variant van het postmoderne 'anything goes' en leidt dus tot een op de maat van de consument gesneden pomo-christendom. Men laat zich kritiekloos inkapselen in en monddood maken door het systeem van de vrije markt.

Zowel voor een 'afwijzende' zelfbeschermingsreflex als voor een 'hoera'-stemming omdat alles kan, lijkt mij de crisis in onze cultuur veel te te diep, de desoriëntatie en wanhoop van veel postmoderne mensen te groot en de onrechtvaardigheid in de laatkapitalitische samenleving tezeer ten hemelschreiend, om over de eventuele rechten van 'God' dan nog maar te zwijgen. In een theologie en condition postmoderne zou die cultuurcrisis met haar zwarte en lichte kanten moeten gepeild worden gelijk op met een een kritisch onderzoek van het 'christelijke grote verhaal' met de bedoeling om 'God' ter sprake te brengen in een postmodern klimaat.


2. op zoek naar 'God'

Levend en denkend in een postmoderne situatie wil ik u nu de tweede onbekende voorstellen uit de ondertitel: 'God'. Hij is een 'Onbekende' in dubbele zin: Kon hij enkele eeuwen geleden nog als bekend (en bestaand) worden verondersteld, nu niet meer. Hij is het echter ook principieel de 'Onbekende'. Theologie die te goed weet 'wie, wat en hoe' 'God' is, is altijd al slecht theologie geweest. Bij mijn speurtocht naar 'God' neem ik als hermeneutische leidraad de bijbel en als hermeneutische sleutel dat Jezus Christus 'transparant' is tot op 'God'. Dat is mijn 'zoekontwerp', om een populaire term van H. Kuitert op te nemen.

Het hanteren van een zoekontwerp is niet onwetenschappelijk, want elke wetenschap (uitgenomen misschien de wiskunde) werkt met zoekontwerpen, heuristiek heet dat dan. Laten we nuchter zijn! Als je in het wilde weg, ongericht gaat zoeken vind je meestal niets en op het ingewikkelde terrein van de godsdienst verdwaal je waarschijnlijk zelfs hopeloos. Waar het op aan komt is slechts dit, dat je een goed zoekontwerp gebruikt en je bewust bent dàt je een zoekontwerp gebruikt. De kwaliteit van een zoekontwerp wordt vervolgens bepaald door de 'opbrengst' van de speuractie. Dit is een cirkelredenering, dat weet ik, maar de hermeneutische cirkel is toch niet te vermijden. In plaats van daarover nog lang te palaveren, is het beter om het gewoon te proberen. The proof of the pudding is in the eating.

2.1 de bijbelse 'God' temidden van de 'goden'

Ik wil eerst één welbepaalde manier van spreken over 'God' confronteren met het 'bijbelse' spreken over 'God'. De omschrijving van 'God' die ik op het oog heb is er één die heel diep verworteld is in de christelijke theologie. Het is die van 'God' als een 'eeuwig, almachtig en alwetend Opperwezen'. Dit godsbeeld is zowel in als buiten de kerk nog steeds het meest courant. Als een enquêtebureau een onderzoek doet naar het geloof, dan wordt in de vraag 'Gelooft u in God ?' altijd deze definitie van 'God' verondersteld. Het is de 'theïstische' godsopvatting. Deze manier van spreken over 'God' impliceert een hele werkelijkheidsopvatting, wereldbeeld en filosofie van het 'Zijn' (een 'groot verhaal' dus). Of deze manier van spreken over 'God' ook de 'bijbelse' is, is een vraag. Wij bekijken dit 'godsbeeld' daarom wat nader. Wat opvalt is, dat het een hogelijk filosofische en abstracte definitie van 'God'is. De bijbel daarentegen spreekt zo goed als nooit abstract of filosofisch over 'God'. Zij spreekt over het algemeen concreet en verhalenderwijs over 'God. Zij grijpt ook eerder naar metaforen om Gods wezen aan te duiden dan naar begrippen. Een andere opvallende trek van dit 'Godsbeeld' is de overtreffende trap waarin alles gezet wordt. Menselijke eigenschappen worden geprojecteerd tegen de eeuwigheid door er het voorvoegsel 'al' aan toe te voegen en dan op God van toepassing verklaard. De bijbel spreekt menselijker en mensvormiger over God en schuwt daarbij ook zoegenaamd 'lagere' en emotionele begrippen niet, die in het onderhavige Godsbeeld geheel ontbreken. Dat 'God zeer hoog troont', dat is niets bijzonders: dat doen alle 'goden'. Dat Hij tegelijk 'zeer laag neerziet, de geringe opricht uit het stof en de arme omhoog heft uit het slijk', dat is het kenmerkende van de bijbelse 'God' en dat moet dus in ons spreken over 'God' dan ook prevaleren.

Deze enkele opmerkingen zijn bedoeld om ons ervan bewust te maken, dat we met het woord 'God' enorm moeten oppassen. De algemeen gangbare definitie van 'God als een Opperwezen' kan ons het zicht ontnemen op de bijzonderheid, de uniciteit, de 'andersheid' van de bijbelse 'God'. Welbeschouwd is de 'God' van de bijbel eigenlijk maar een heel vreemde 'God' temidden van de op deze wijze gedefinieerde 'goden'. Ja het is maar de 'vraag' of dit begrip eigenlijk wel op Hem van toepassing is, wiens activiteit in de bijbel wordt beschreven.

Ons dit te realiseren is van eminent belang omdat de moderne en postmoderne mensen zich vaak afkeren van de kerk (en van 'God') omdat zij 'het grote verhaal' dat in die theïstische werkelijkheidsopvatting besloten ligt enerzijds gewoon niet meer kunnen 'geloven' ('God bestaat niet', zeggen zij dan. Ik zou zeggen: die 'God' bestaat niet, dat wereldbeeld klopt niet) en anderzijds de visie op het leven die op grond van dat 'grote verhaal' door deze of gene christelijke kerk werd opgelegd niet meer wensen. Daarmee is voor veel mensen het hoofdstuk 'God' en 'Christendom' gesloten. Het meest trieste hiervan is, dat met het afscheid van het het 'theïstische wereldbeeld' ook de bijbelse 'God' wordt vaarwel gezegd en men geen belangstelling meer kan opbrengen voor de bijbelse verhalen en de vreemde 'God' die daarin aan het woord komt. Om deze vreemde 'God' van de 'filosofische goden' te onderscheiden en me constant bewust te laten zijn van het gevaar van verwarring laat ik in dit opstel het woord 'God' tussen apostrophes staan.

Daarom mijn voorstel om in een postmoderne situatie meer dan ooit dicht bij het Bijbels ABC(13) te blijven als wij spreken over 'God'. Dan zullen we al snel ontdekken dat de bijbel geen 'groot verhaal' vertelt met een werkelijkheidsopvatting een blauwdruk voor verandering van de wereld. De bijbel blijkt dan heel 'omzichtig' om te gaan met het begrip 'God' en vertelt vooral veel 'dwarse verhalen' en 'kleine geschiedenissen' die tegen de 'grote stroom van de geschiedenis' ingaan en daardoor ook weggedrukt worden maar die - volgens hen die het willen zien - nochtans het hart van de geschiedenis uitmaken(14). In enkele paragrafen wil ik een aantal van deze bijbelse eigenaardigheden en motieven naar voren brengen die in een postmodern klimaat zouden kunnen helpen om 'God', die wij nog steeds niet hebben 'begrepen' (voelt u trouwens de heerszucht in dit woord !) en die dus wel voor altijd de 'Onrepresenteerbare' zal blijven, ter sprake te brengen.

2.2 het ene Boek dicht, de vele Geschriften open.

Dat de bijbelse boodschap zou terug te brengen zijn tot één alomvattend groot verhaal is dus een menselijke constructie. Dat hebben wij ervan gemaakt in onze dogmatieken (ingewikkeld en genuanceerd soms) en catechismussen (eenvoudig en overzichtelijk). De bijbel zelf bestaat echter uit 66 verschillende boeken, die niet te herleiden zijn tot één dogmatiek, één meta-vertelling, één groot verhaal. De goddelijke keuze voor dit absurde bron-boek van geloof is op zich al een protest tegen het machtsdenken dat vanuit een geconstrueerde eenheid de bonte werkelijkheid te lijf wil gaan en onderwerpen. Als God dat gewild had dan had Hij ons wel meteen een 'kort begrip' der christelijke religie geopenbaard. Dat 'Hij' dat niet gedaan heeft is een feit, waarvan wij ons veel meer rekenschap zouden moeten geven dan wij gewoonlijk doen.

De bijbel is dus een bibliotheek van Geschriften die in hun diversiteit enkel dit gemeen hebben dat ze een 'neerslag' vormen van ontmoetingen met een 'God', die niet onder het gewone begrip 'God' is te vangen. In al die Geschriften wordt God dan ook nergens gedefinieerd. Hoogstens kunnen we met Theo de Boer(15) zeggen, dat 'Hij' 'impliciet' in de verhalen wordt gedefinieerd: impliciet, nooit expliciet; in de verhalen, nooit los er van, laat staan er buiten om. God bindt zich aan het 'Woord' zeiden de reformatoren. Laten wij dit respecteren en niet wijzer willen zijn dan 'God'. De bijbelse Geschriften bevatten een poging 'God' in actie te beschrijven, te 'betrappen', zijn 'voetsporen' te ontdekken. Zij werken zoals een schilder die een 'vogel in volle vlucht' probeert te schetsen. Zij bieden geen analyse van 'God' zoals een anatoom diezelfde vogel ontleedt op de snijtafel. Die is dan vooraf gedood(16).

 

2.3 Wel een 'Naam', maar geen 'Beeld'

Het feit, dat de naam van God, JHWH, niet in onze taal 'gevat' kan worden versterkt het 'onafleidbare' en 'onvatbare' van deze 'God'. Want ookal kunnen wij hem niet definiëren, toch zal Hij er zijn, zoals hij er zijn zal (Ex. 3:14). Reken maar dat Hij er zijn zal ! Centraal in de thora van deze 'God' staat dat wij precies deze zeer aparte ('heilige') 'NAAM' niet zouden uithollen. Als goede Jood doet Jezus in het Nieuwe Testament hier niets aan af. Zijn en 'onze Vader' is volgens hem ook altijd nog 'in de hemelen'; en zijn 'NAAM' moet nog steeds geheiligd worden.

'God' is volgens de bijbelse boeken dus wel degelijk betrokken in wat er gebeurt op aarde, maar nooit grijpbaar, nooit totaal uitzegbaar, d.w.z. altijd fragmentarisch en meestal tamelijk dwars. 'Hij' doet ook beslist niet alles; neen 'Zijn daden' zijn evenementen, gebeurtenissen, vaak onverwacht, die 'heil' te weeg brengen voor zijn volk. 'God' is een gebeuren. 'Zijn woord geschiedt tot ons' is de oerbijbelse term om een openbaring van 'God' aan te duiden. Dit 'geschieden' is nooit afdwingbaar noch systematiseerbaar. Het wordt m.a.w. nooit een sluitende geschiedenis, laat staan een geschiedfilosofie. Men kan enkel van deze losse gebeurtenissen getuigen en ze 'gedenken'. Het is een heilsgeschiedenis in stukken en brokken, waarbij naar mijn aanvoelen, de brokstukken meer inspiratie bevatten dan het aloude 'grote verhaal'. Van deze 'God' mogen wij 'geen beeld' maken, omdat wij geen beeld kùnnen maken van deze God. Hij laat zich niet vatten, be-grijpen in welk beeld dan ook. Hij is 'on-(re) preseneerbaar', zou een postmoderne filosoof dan zeggen: je kunt 'wat Hij is' niet zomaar present stellen en aanwijzen in de werkelijkheid. Elke poging daartoe is tegelijk een vertekening, verraad, een begin van verwijdering van 'wat er geschied is'. De 'God' van de bijbel laat zich zo niet vangen. Hij is transcendent, hoewel zeer nabij. Hoewel aanwezig is 'Hij' gans anders dan al wat 'is'.

2.4 Jezus 'Kurios'

Als wij op zoek zijn naar 'God' worden we dus verwezen naar talrijke en zeer diverse 'verhalen' waarin een 'ontmoeting' met 'Hem' is neergeslagen (en waarin 'Hij' impliciet wordt omschreven) maar voor christenen is het nog veelzeggender, dat wij verwezen worden naar het verhaal van 'Jezus'. Als wij 'Hem' (zoals Hij tot ons komt in de diverse Geschriften van het Nieuwe Testament, die op allerlei eigenwijze manieren ook weer 'aanknopen' bij die van het Oude Testament) als zoekontwerp naar 'God' gebruiken gaan we ervan uit, dat 'in, met en door' Jezus 'God' zich heeft gemeld in ons aardse bestaan. Dit is wat de twee-naturen-leer van Christus wou zeggen, hoewel dit dogma heel anders is gaan functioneren.

Als dat zo is, dan heeft dat verstrekkende gevolgen voor onze omschrijving van 'God'. We kunnen dan al helemaal niet meer alleen over 'God' spreken in abstracte hoge termen. Alle 'Godsbegrippen' zullen met Jezus 'uit de hoge hemel moeten neerdalen' om 'vlees te worden'. Met dat we het woord 'God' laten vallen moeten we het dus hebben over 'de mens' (die trouwens ook niet definieerbaar is!) in zijn aardse bestaan, over zijn leven geklemd tussen geboorte en dood, over zijn lijden en over zijn verlangen, over zijn geloof, hoop en liefde.

Als wij het over 'Gods' macht willen hebben, dan moeten wij het vooral hebben over zijn vermogen zich het 'lot van anderen' aan te trekken en zich desnoods met heel zijn hebben en houden voor het geluk van die andere 'prijs te geven'. Dat is pas een bijzonder macht! Menselijke macht is immers bijna altijd macht tot zelfhandhaving of onderwerping van anderen. 'Goddelijke' macht is macht om zich te ontledigen (vgl Fil. 2) en volledig dienstbaar te zijn aan anderen.

De confrontatie met deze wijze van machtsuitoefening is volgens de bijbel een 'Godservaring'. Wanneer wij er getuige van zijn dat iemand er zo is voor anderen, dan is - naar het bekende woord van Bonhoeffer - 'Gott mitten in unserm Leben jenseitig'. Juist door 'nederig' te zijn kan 'God' zich in deze wereld manifesteren zonder geannexeerd te worden door eender welke 'macht'. Zichzelf gevend kan Hij niet ingekapseld en onschadelijk gemaakt worden. Zo is Hij als 'knecht' de 'Heer'; Dat is de glorie van de knecht des Heren. Filosofisch of dogmatisch verwoord: God is de 'gans Andere' (transcendent) omdat 'Zijn' manifestaties worden gekenmerkt door een fundamentele 'niet-onverschilligheid' (non-indifférence)(17).

Zo de geschiedenis bekijken, zo ook het menselijk leven bekijken, is niet een kwestie van de ogen sluiten voor wat er allemaal gebeurt. De ogen blijven wel degelijk open, maar zij laten zich niet verblinden door de gang van zaken aan de oppervlakte van het bestaan. Zij doorzien de pretentie dat dat de 'enige realiteit' is die er is.

3. 'God' ter sprake brengen in een postmodern klimaat

In een postmodern klimaat is ook de droom van de beheersbaarheid en de maakbaarheid van het leven (van het corpus christianum) waardoor het christendom zo'n geweldige cultuurvormende macht is geweest, definitief uiteengespat. Ook voor de kerk bespeur ik hierin met Kunneman naast verlies (bijv. gemeenschapszin, duidelijkheid, doel, warmte) ook winst.

Wil echter in dit postmoderne klimaat die winst ook voor het christendom zichtbaar worden, dan is het wel zaak dat wij het verleden onder ogen zien. We zouden er m.a.w. goed aan doen het 'grote christelijke verhaal' grondig te deconstrueren. Met deze typisch postmoderne term(18) bedoel ik dat wij bereid zijn om zo eerlijk mogelijk te onderzoeken waarom het christelijke grote verhaal zó en niet anders werd verteld, wat er in verzwegen en uit weggeschreven is (teneinde juist die elementen te kunnen rehabiliteren), m.a.w. welke prijs er is betaald om 'mee te mogen tellen en mee te kunnen doen' in de wereld van de machtigen, ookal leende de brontekst (van de totaal 'onafgestemde en gekruisigde God') zich daar niet erg voor. Naast een gezonde vorm van zelfkritiek lijkt mij dit ook een zinvolle manier om het 'verlies' te verwerken. Postmoderne theologie is m.a.w. ook een vorm van 'rouwarbeid'.

3.1 een differentie-theologie

Een 21ste eeuwse theologie kan volgens mij niet anders zijn dan een theologie waarin zowel de 'Onrepresenteerbaarheid' van 'God' voluit wordt gerespecteerd en waar 'Hij' toch ter sprake komt in 'kleine verhalen' en zeer verscheiden 'geschiedenissen'. Dit zal dus geen gesloten denksysteem meer zijn, geen alverklarend stelsel, maar een flexibel 'na-denken' over de bijbel om die geschiedenissen hoorbaar te maken die door de grote geschiedenis worden verdrongen.

Deze theologie zal waken bij de 'diversiteit' die in de bijbelse verhalen zo opvallend aanwezig is. Zij zal iedereen uitdagen om zelf op eigen wijze aan te knopen bij de onafleidbare gebeurtenissen die in de verhalen worden gemeld. Waarbij dan om de puntjes op de "i" te zettten we zelfs nadrukkelijk zullen moeten zeggen dat het niet de bedoeling is om de aandacht te fixeren op het 'getuigenis' van wat er gebeurd is (de 'Schriften'), maar op de 'Gebeurtenis' zelf: 'God' die zich meldt en die uiteindelijk degene is die van zichzelf 'getuigt'(19).

Deze wijze van theologiseren noem ik differentie-theologie. Met dit begrip bedoel ik een theologie die de 'verschillen' niet uitwist door ze persé op één noemer te willen brengen en ze te 'harmoniseren' (juist dit laatste is een typisch modern en gewelddadig procédé, waarbij het andere wordt herleid tot het éne en dus onrecht wordt gedaan) maar die het aandurft zoals de a-gnost Lyotard ooit geschreven heeft toen hij het had over de opdracht van de filosofen, te 'getuigen van het onpresenteerbare, de verschillen te verscherpen, de eer van de 'NAAM' te redden'(20)

3.2 verschil en verzet

Deze manier om 'God' ter sprake te brengen wil recht doen aan de cultuurcrisis, die het postmodernisme is en waaraan de kerk ook niet ontsnappen kan. Er zal dan veel veranderen, want eenheidsstreven ('de kerk is één') en sturing van het leven (tucht of heiliging, hetzij ouderwets, hetzij vooruitstrevend) zijn van oudsher twee typisch christelijke stokpaardjes. Deze beide aspecten zijn in een postmoderne situatie in hoge mate 'verdacht'. De kerk zal veel van de traditonele accenten moeten omdraaien. Zo schenkt de ene Geest voortaan vele gaven en doet zij het evangelie aan alle volken horen, een ieder in de taal waarin hij/zij geboren is. Diversiteit is de gave van de levensgeest. Non-indifférence is het noodzakelijke complement. Mensen moeten m.a.w. worden uitgenodigd om op hun eigen manier aan te knopen bij de oergebeurtenis van het Christendom, het fenomeen 'Jezus' om betrokken te worden op 'God' en zijn 'heilsgeschiedenis in stukken en brokken'.

Anderzijds wil ik het gevaar dat de 'verlangensmachines' van onze laatkapitalistische consumptiemaatschappij alle vrijgekomen verlangen opslorpen en de net ontloken individualiteit al meteen weer recupereren op een niet-ideologische wijze onder ogen zien. Analyse is één ding, kunnen veranderen is iets heel anders. Op dit punt ben ik veel sceptischer dan vroeger. Maakbaar is er nog weinig, de samenleving niet, maar de mens ook niet (= waarschuwing tegen een te groot vertrouwen in de mens-wetenschappen). Ook de critici van het 'systeem' krijgen binnen het 'systeem' een plaatsje, opdat hun kritiek het systeem zou helpen zichzelf te vervolmaken. (zij mogen bijv. professor in filosofie worden en congressen organiseren) Ook de godsdienst, ook de kerk, ook ons spreken over 'God' zal daarvoor gebruikt worden/blijven (al was het maar om af en toe een morele schijnhgewicht aan politieke beslissing te kunnen geven.)

'God' zelf echter - zo geloof ik - onttrekt zich hieraan consequent. Misschien raken wij in de postmoderne tijd wel heel wat dierbare 'beelden' van 'Hem' kwijt, juist het feit dat 'Hij' niet 'representeerbaar' is, altijd weer 'onsnapt' maakt 'Hem' tot een niet te onderschatten subversieve kracht in een postmoderne tijd, bijna een natuurlijke bondgenoot van alles wat niet mee telt , niet ter sprake kan worden gebracht, niets oplevert of tot zwijgen wordt gebracht in onze postmoderne op performativiteit gerichte samenleving. Halsstarrig op zoek te blijven gaan naar sporen van deze 'God' in de 'kleine geschiedenissen' die in de bijbel geboekstaafd zijn en die beslist interfereren met onze en andermans 'kleine geschiedenissen', is een vorm van protest tegen 'het autonoom zichzelf reproducerende systeem van de vrije markt economie', een daad ook van onfundeerbare, maar daarom niet minder wezenlijke rechtvaardigheid.

Dit verzet kan tenslotte in een postmoderne tijd ook heel goed gestalte krijgen in de vorm van 'stil' niet mee doen, beslist jezelf zijn, 'integer' proberen te blijven en gewoon doorgaan het 'goede' te doen ookal levert dat allemaal niets op. Dat laatste is immers, kritisch-postmodern bezien, misschien wel het waarmerk van het echte.


voetnoten:

  • 1. Een uitgebreide bespreking met voorbeelden van de diverse tegenstellingen tussen modernisme en postmodernisme bij C.H. Lindijer: Postmodern bestaan, menszijn en geloven in een na-moderne cultuur, Zoetermeer, 1998, p. 17-30. Dit boek biedt voor mensen die niet thuis zijn in de materie een uitstekende zij het wat vlakke inleiding.

  • 2. Een instructief overzicht van het zoeken naar het juiste woord bij Lyotard in de jaren 1977-1979 biedt F. van Peperstraten, Jean-François Lyotard, Gebeurtenis en rechtvaardigheid, Kampen, 1995, p. 62-76

  • 3. J.F. Lyotard: La condition postmoderne - rapport sur le savoir, Paris, 1979; vertaald onder de titel: het postmoderne weten, Kampen, 1987 (sic!)

  • 4. Lindijer citeert deze zegswijze als kenschetsing van het afgeplatte alledaagse postmodernisme: postmodern betaan, p. 79

  • 5. J.-F. Lyotard heeft zich geregeld tegen deze interpretatie van zijn werk verzet en ooit de voorgesteld voortaan te spreken van een 'herschrijven van de moderniteit'. Dit project vergelijkt hij technisch met het 'deconstructie-proces' van Derrida en wat strekking betreft met het 'verwerken' van trauma's uit de dieptepsychologie (Het onmenselijke, Kampen, 1988, p. 38-52. of: 'Noot over de betekenissen van 'post-'' in Het postmoderne uitgelegd aan onze kinderen, Kampen 1986, p. 86-92). Frans van Peperstraaten noemt de franse postmoderne filosofen bij voorkeur 'differentiefilosofen', omdat zij denkers zijn van het verschil en de eenheidsdroom die de klassieke filosofieën kenmerken afwijzen, bijv. in: B. Delfgaauw, F. van Peperstraten, Beknopte geschiedenis van de wijsbegeerte. Van Thales tot Lyotard, Kampen, 1993, p. 255 e.v.

  • 6. H. Kunneman, Van theemutscultuur naar walkman-ego, contouren van postmoderne individualiteit, Amsterdam 1996, p. 97; Lindijer noemt dit 'postmodernisme op de vlakte', postmodern bestaan, p. 79

  • 7. De grote profeet van deze positievere interpretatie van de postmoderniteit is de Nederlandse filosoof Harry Kunneman. Van hem verscheen naast het in de vorige noot genoemde boek recentelijk een essay onder de titel: postmoderne moraliteit, Amsterdam, 1998.

  • 8. Kunneman, postmoderne moraliteit, p. 78-82; theemuts, p 13-21

  • 9. Kunneman, postmoderne moraliteit, p. 82

  • 10. zie bijv. J.-F. Lyotard: Een postmoderne fabel, Kampen 1996, 39-56

  • 11. Kunneman, theemuts, p. 44-49

  • 12. D. Bonhoeffer in Widerstand und Ergebung, geciteerd bij Lindijer, postmodern bestaan, p. 174

  • 13. Velen onder u zullen gedachten van K. Barth en K.H. Miskotte (m.n. uit diens Bijbels ABC) herkend hebben.

  • 14. vgl: Th. de Boer, Hermeneutiek van de transcendentie, opgenomen in Langs de gewesten van het zijn, p. 177

  • 15. aldus Th. de Boer, De God van de filosofen en de God van Pascal, 's-Gravenhage 1989, p. 148

  • 16. In deze zin versta ik ook de diverse 'moorden' op en 'doodverklaringen' van de theïstische 'God', zoals die sinds Fr. Nietzsche in de westeuropese filosofie en theologie geregeld terugkeren. Zij treffen de 'God van de filosofen en de christelijke leer' in het hart, maar de bijbelse 'God' wordt er veel minder door geraakt.

  • 17. Th. Boer, gewesten, p. 162, 170-173 onder verwijzing naar gedachten van K. Barth, H. Berkhof ("Gods transcendentie is zijn condescendentie") en E. Levinas.

  • 18. afkomstig uit de structuralistische filosofie van Jacques Derrida.

  • 19. Lyotard gebruikt de termen 'Il y a' en 'arrive-t-il?' om de onafleidbaarheid van de 'gebeurtenis' te typeren. Bij hem is die gebeurtenis niet 'God', maar voor een gelovige lezer komt hij er soms wel heel dichtbij (zeker als hij verwijst naar E. Levinas en zijn filosofie van de 'ander'). De 'Gebeurtenis' die zich bij Lyotard meldt, die onafdwingbaar is en toch 'geschiedt' en die eigenlijk niet 'ge(re)-presenteerd kan worden in de werkelijheid zoals die nu is 'overstijgt' het gewone en verwachte; het is 'het andere' dat zich meldt. Hij kan dat aanduiden met het dubbelzinnige begrip: het 'onmenselijke', maar ook met het 'in-fans (niet-spreken-kunnende, dat wat zich niet articuleren kan, maar er wel is, l'enfant, het kind'), een 'zuchten', de 'anima', het 'lichaam', het 'affect', het 'sublieme'. Zaak bij hem is, dat wij ontvankelijk zijn en verwachtingsvol, maar niet manipulerend zeggen: 'Arrive-t-il?'. En als het 'gebeurt' (il y a) dat wij dan het 'verschijnsel' zo bevragen, dat wij er ons door laten 'bevragen' en verontrusten. Hij werkt dit vooral esthetisch-ethisch uit. Fundamenteel In Le Différend, Paris, 1983 en later in allerlei opstellen en lezingen, bijv. in Het postmoderne uitgelegd aan onze kinderen, Kampen, 1987; Het onmenselijke, causerieën over de tijd, Kampen, 1992 en in Postmoderne fabels, Kampen, 1996.

  • 20. Deze zin is een letterlijk citaat van de zin waarmee J.-F. Lyotard zijn opstel 'Beantwoording van de vraag: wat is postmodern' besluit. Enkel het woord 'NAAM' wordt bij hem niet met grote letters geschreven. Opgenomen in de bundel: Het postmoderne uitgelegd aan onze kinderen, p. 25