Toon Tellegen over ‘God’
Toon Tellegen (1941) studeerde geneeskunde.
Van 1970 tot 1973 werkte hij in een ziekenhuis in Kenia. Terug in Nederland
vestigde hij zich als huisarts in Amsterdam. Hij is
vooral bekend om zijn kinderboeken. De dierenverhalen
rond m.n. de mier en de eekhoorn zijn geliefd, ook bij
volwassenen. Zijn gedichten
zijn ouder. Verloskunde, het beroep van de moeder
van Socrates, is zijn specialisatie.
Hier een reeks gedichten omtrent ‘God’, in zekere volgorde.
Voorkomen is beter
God schudt zijn ernstig
betwijfelde hoofd -
als voorkomen beter was dan
genezen,
dan was hij nergens aan begonnen,
dan was het nu nog nul uur nul
op de nulde dag
en bleef het dat -
hij bijt op zijn niet
langer voorstelbare nagels
en gluurt naar beneden -
straks gaat hij genezen,
in zijn aandoenlijke wijsheid weet hij alleen
waarvan.
Uit: Wie A zegt: gedichten
/ 2002
Een man wilde over liefde
spreken.
"Nee..! Niet over liefde…!" riep iedereen
en iedereen ging weg of sloeg hem neer,
en de dood keek door een raam:
"Over liefde…? Belachelijk…!"
Die man trok vleugels aan,
gelijk die van een lijster,
maar groter en radelozer,
en weg vloog hij en zong over de liefde
en de liefde zong over hem, ruiste over hem
nooit zo verdrietig ging slapen een man
op de achteloze aarde.
Uit: Als we vlammen waren / 1996
Een geschenk
Ze trokken God aan zijn mouw;
'Dat geschenk van je,
de liefde,
wat was daar de bedoeling van?'
Het regende
en God verzonk in gepeins
(maar eerst rukte hij zich nog los,
hij hield niet van hun manieren)
en al peinzend
waadde hij door leven en door dood,
door waanzin en nalatigheid,
door waarheid en door angst,
zag hoe zij frunnikten aan elkaars jas
en daalde peinzend af
langs de smalle trap van hun rede-
'Ik heb het geweten,' mompelde hij. 'Ik heb
het geweten.'
Uit: Kruis en munt / 2000
Opgestaan
Pasen,
regen, verlaten wegen -
pascha
en eieren paars en donkerrood -
drie keer kussen op elkaars
wangen,
'Christus is opgestaan,' moest ik zeggen,
'Hij is waarachtig opgestaan,' zei de ander -
ik drukte mijn neus tegen
een raam,
keek naar de glimmende straat
en zei zachtjes tegen mezelf:
'Christus is opgestaan,
zijn plaatsje is vergaan,
Christus is opgestaan...'
dominees gingen voorbij,
met steeds kortere
tussenpozen,
zij wisten het precies,
ik sliep op de achterbank op weg naar huis.
Uit: Wie A zegt / 2002
Op een dag
Op een dag, maar misschien
ook nooit,
met niemand om mij heen
en in de verte misschien de zee of een zee van klaprozen
schapen,
zal ik een stem horen,
een zachte stem,
die 'Ja' zegt
en tien seconden later,
knarsend, krakend:
'Wat heb ik nú weer gezegd...'
Uit: Kruis en munt /
2000
Toen de mensen eenmaal
groot waren en almachtig
na lang wachten,
vonden zij God,
ergens verkleumd in het donker op de grond.
Zo, zo God, zeiden zij, u hier...
Zij schudden hun hoofd.
Maar niet lang daarna strooiden zij brood,
zetten schaaltjes wijn voor hem neer
en zagen
hoe hij aarzelend
dichterbij kwam,
en heel voorzichtig, met één vinger, raakten zij hem aan.
Uit: Gedichten 1977-1999 / 2000
De ontdekking
Een man ontdekte de zin van
het bestaan,
holde naar buiten,
klampte iedereen aan, zei: "luister!
Het is heel anders dan u denkt!"
en over zijn woorden struikelend
legde hij het uit
aan iedereen
en iedereen was stomverbaasd-
is dat dus de zin van het bestaan...
ach, hoe is het mogelijk...
schudde zijn hoofd,
sloeg vlammen van zich af,
sprong in sloten, rivieren, riep om hulp
of liep peinzend weg.
Uit: Een dansschool / 1992
Men moet
Men moet altijd enigszins verdrietig zijn,
anders is men verloren,
maar men moet wel een beetje verloren zijn –
van het reddeloze soort –
anders zou men alleen maar gelukkig zijn,
toch moet men ook gelukkig zijn,
zo maar gelukkig kunnen zijn,
in alle staten van geluk,
anders zou men maar verdrietig zijn,
enigszins verdrietig
altijd.
Toon Tellegen
Uit: Minuscule oorlogen, niet met het blote oog zichtbaar
Querido, Amsterdam 2004
|