| Home Up
 J.W. Schulte Nordholt
 Toon Tellegen
 Gerrit Achterberg
 Paul Gerhardt
 Petrarca
 T.S. Eliot
 Wallace Stevens
 Herbert's Temple
 Ida Gerhardt
 Nijhoff - het licht
 Victor Hugo
 Charles Péguy
 Franz Kafka
 Revius
 sprokkels
 |  'Is dichten slechts aandachtigheid?'KWATRIJN I
 's Nachts wakker in het uitgestorven huis
 hoorde ik het bezig water van de sluis.
 Toen riep men mij met name - twee, drie maal.
 Een slaan van luiken en een groot geruis.
 
 (uit 'Kwatrijnen in opdracht'1948)
 
 
 
 KINDERHERINNERING
 
 Vóór wij vertrokken naar de zwarte brandersstad,
 ging gij nog eenmaal met mij naar de uiterwaarden.
 Er was een wollig schaap, dat witte lammeren had;
 een veulentje stond bij de grote blonde paarden.
 
 Opeens voelde ik, dat gij mij naar het water trok.
 Gij zijt gekeerd, omdat ik wild en angstig schreide.
 Wit liep gij op de dijk; ik hangend aan uw rok.
 Moeder en kind: vijanden en bondgenoten beide.
 
 (uit 'het levend monogram' 1955)
 [Uiterwaarden = bij Gorinchem | Zwarte 
  brandersstad = Schiedam (zwart vanwege de jeneverstokerijen die op 
  steenkool werkten. Het gezin Gerhardt verhuisde 1908 van Gorinchem naar 
  Schiedam. Ida is geboren in 1905] 
 ZUM TODE
 Soms laat gij mij een eb en vloed alleen.
 Uren vergaan met schrijven in het zand.
 Zo weer ik mij, krijsvogels om mij heen,
 vergankelijk, uitgestoten aan de rand
 der aarde. - Water komt en gaat, het strand
 ligt nat en gladgewist gelijk voorheen.
 
 (uit: Het levend monogram, 1955)
 ιχθυς
 
 De vis, getrokken door mijn hand
 en èven vrij nog van de golven,
 zal straks gewist zijn van het strand
 en door de grote vloed bedolven.
 Maar in het water, dat hem nam
 zwemt levende het Monogram.
 Geheime trek van tij en maan:
 Hij zal op alle kusten staan.
 
 (uit 'Het levend monogram' 1955)
 [titel: in Griekse letters: 
	Ichthus = vis]
 
  RADIOBERICHT
 
 Te Grave beneden de sluis
 voorbij de zware deuren
 mag mij het water sleuren
 en kantelen met geruis.
 - Grave beneden de sluis.
 
 'Wij geven de waterstand.'
 
 O God, hoe kon het gebeuren -
 gesloten het venster, de deuren,
 gebannen uit liefde en huis.
 - Grave beneden de sluis.
 
 'Wij geven de waterstand.'
 
 Grave, dat is groen land
 en water, dat draagt mij thuis.
 
 'Grave beneden de sluis.'
 Grave, beneden de sluis.
 
 (uit: Het levend monogram, 1955)
 
 Ida Gerhardt (11/05/1905 – 15/08/1997)
	hoort bij de generatie 
	Achterberg/Nijhoff. In kerkelijke kring is zij vooral bekend vanwege haar 
	berijming van de Psalmen (samen met Marie van der Zeyde). Ze had er 
	speciaal Hebreeuws voor geleerd. Bij de verkiezing van het 'meest favoriete 
	Nederlandse gedicht’ (mei 2000) eindigde een gedicht van haar ‘De 
	gestorvene’ op de derde plaats. ‘Receptief durven zijn, zonder vrees’, zo karakteriseerde Ida Gerhardt 
	zelf de omgang met poëzie.
	In 'Levend Monogram' rekent ze af met haar moeder, met wie ze een 
	haat-liefde verhouding had en op wie ze - bij het ouder worden - steeds meer 
	gaat lijken, niet enkel fysiek. Het boven geciteerde gedicht 
	'kinderherinnering' is in dit opzicht veelzeggend. Aan het slot van het 
	eerste deel 'In memoriam matris' is er ook iets van verzoening: ze belijdt 
	dat die duistere kracht die haar moeder verteerde, bij haar - goddank de 
	'moedergrond' is geworden van haar dichterschap. Qua beelden schuift het 
	oerbeeld 'water' (vernietigend) op - of wordt rijker - in de richting 
	van het 'element' waarin de 'vis' leeft (reddend). Wat mij in haar gedichten aanspreekt is 
	de ontvankelijke houding ten opzichte van het leven zèlf. 
	Beelden die ze zag, geluiden die ze hoorde, woorden vooral, konden haar 
	plots aangrijpen; Ze kon er door worden stilgezet om vervolgens vol 
	verbazing, verwonderd, er heel andere dingen in te horen, in te zien, 
	ongeziene dingen, ongehoord. En dat niet als woordspel, maar op leven 
	en dood. Dat was haar talent, haar dichterschap. Zij 
	ervoer het als haar roeping om die wonderlijke tekenen te verstaan, de 
	signalen op te vangen van een wereld die tegelijk wel en tegelijk niet van 
	deze wereld is. En dan te proberen die te decoderen en ze te vatten in 
	gedichten. 
	Zodat anderen van de levenskracht die in de werkelijkheid schuilt en 
	die via de taal aan het licht komt, konden proeven. Dit proces van transformatie van een 
	soms ogenschijnlijk 
	banaal/gewoon 
	gebeuren tot een zeer betekenisvol en zinrijk 
	geheel, fascineert mij bij 
	Ida Gerhardt. 
	Ze 'registreert' iets, een beeld, een vreemd woord, het 
	geluid van water in de sluis, ja het kan zelfs een
	radiobericht zijn (de waterstand) en dan is er 
	een ‘clic’; Wat ze ontvangen heeft verbindt zich met iets in haar ziel, het 
	ongehoorde begint te groeien en zoekt een uitweg in een gedicht. 
	En dan kan een boerenknol in Kampen (waarop een leerling op school 
	arriveert) resoneren met de krijgspaarden van de oude Grieken, terwijl 
	Pegasus in haar studeerkamer voor haar knielt. Zo komt het
	geheim aan het licht, en wordt wat verborgen was geopenbaard. Maar 
	pas op: ook verwoord (gevat in de code van de taal) blijft het een 
	geheimenis. En de lezer zal even ontvankelijk moeten zijn als hij het 
	gedicht leest, als de dichteres toen zij het schreef - of beter: ‘kreeg’.
	 Kijk, hoe ze in 
	één 
	van mijn favoriete gedichten op een zondagmorgen - gewoon - het zonlicht 
	heeft gezien en hoe even later sabbatsvrede het hele huis vervult... ZONDAGMORGEN
 Het licht begint te wandelen door het huis
 en raakt de dingen aan. Wij eten
 ons vroege brood gedoopt in zon.
 Je hebt het witte kleed gespreid
 en grassen in een glas gezet.
 Dit is de dag waarop de arbeid rust.
 De handpalm is geopend naar het licht.
 
 (uit 'De hovenier' 1961)
   
	 CHRISTUS ALS HOVENIERZij dacht dat het de hovenier was. Joh. 20:15
 Eén Rembrandt kende als kind ik goed:de Christus met de grote hoed
 wandelend in de ochtendstond.
 En, naar erbij geschreven stond:
 Hij was de hovenier.
 
 En nòg laat ik mijn tranen gaan
 als in de gaarde ik Hem zie staan,
 en - wat terzijde - in stille schrik
 die éne, zij die dacht als ik:
 Het was de hovenier.
 
 O kinderdroom van groen en goud --
 géén die ontnam wat ik behoud.
 De laatste hoven naderen schier
 en ijler wordt de ochtend hier.
 
 Hij is de hovenier.
     (uit 'De hovenier' 1961) toelichting:
 Groot geworden zou Ida natuurlijk hebben kunnen zeggen: Ach dat was fout 
	(Toen was ik een kind, dacht ik als een kind... nu heb ik  afgelegd wat 
	kinderlijk is.....1 Kor 13). Natuurlijk. Ze weet nu beter. Idaatje heeft 
	zich net als Maria vergist en Rembrandt ook. Maar: Rembrandt wist wel wat 
	hij deed. Hij heeft ‘de fout’ laten staan. Of is het geen fout misschien ? 
	Is het geen vergissing, maar openbaring van een diepere soort ? De 
	kunstenaars (Ida Gerhardt, Rembrandt en vele anderen !!) met hun 6de zintuig 
	roepen ons toe: Luister nog eens goed naar dat verhaal. Zeg niet te gauw: Ik 
	weet beter. Kijk nog eens goed naar het tafereel. Laat u de hovenier niet 
	afnemen. Jezus was wel niet de hovenier, maar hij is het wel (laatste 
	couplet)... Meer info over het thema van de 
	Hortulanus in de schilderkunst en citaten uit de
	oudkerkelijke exegese (in 't Engels, 
	Grieks en Latijn)
   DE GESTORVENE
 
 Zeven maal om de aarde gaan,
 als het zou moeten op handen en voeten;
 zevenmaal om die éne te groeten
 die daar lachend te wachten zou staan.
 Zeven maal om de aarde gaan.
 
 Zeven maal over de zeeën te gaan,
 schraal in de kleren, wat zou het mij deren,
 kon uit de dood ik die éne doen keren.
 Zeven maal over de zeeën te gaan -
 zeven maal, om met zijn tweeën te staan.
 
 (uit 'De Slechtvalk' 1966)
   VERNOMEN TIJDENS EEN ONWEER
 Vijf vuurstenen gaf ik u in de hand:
 een harde jeugd, die ziel en ribben treft,
 een sterk talent, in eenzaamheid beseft:
 aanstoot blijft het voor vrienden en verwant.
 Het ongeëerd zijn in uw eigen land.
 Dat zich de minste boven u verheft.
 
 Vijf oerstenen: vijf kansen die ik gaf.
 Mijn wet is: kwarts of kwarts en hard op hard.
 Vuur schuilt in stenen, van de schepping af.
 Het slaapt tot het wakker wordt getart.
 
 
 
 
 
 PASEN
 
 Een diep verdriet dat ons is aangedaan
 kan soms, na bittere tranen, onverwacht
 gelenigd zijn. Ik kwam langs Zalk gegaan,
 op Paasmorgen, zéér vroeg nog op den dag.
 Waar onderdijks een stukje moestuin lag
 met boerse rijtjes primula's verfraaid,
 zag ik, zondags getooid, een kindje staan.
 Het wees en wees en keek mij stralend aan.
 De maartse regen had het 's nachts gedaan:
 daar stond zijn doopnaam, in sterkers gezaaid.
 
 (uit 'Vijf vuurstenen' 1974)
 [toelichting: Sterkers (spreekuit: sterkèrs = plantkunde) Lepidium sativum, 
  een plant uit de kruisbloemenfamilie Brassicaceae : groente of vers 
  tuinkruid met scherpe, peperige smaak.]   
 BIOGRAFISCH I
 
 De taal slaapt in een syllabe
 en zoekt moedergrond om te aarden.
 
 Vijf jaren is oud genoeg.
 Toen mijn vader, die ik het vroeg,
 
 mij zeide: 'dat is een grondel',
 - en ik zág hem, zwart in de sloot
 
 legde hij het woord in mij te vondeling,
 open en bloot.
 
 Waarvoor ik moest zorgen,
 met mijn leven moest borgen:
 
 totaan mijn dood.
 
 (uit 'Vijf vuurstenen' 1974)
 
 
   DE AFDALING 
 Op de Elisabeth van Maasbracht
 heb ik gevaren, drie nachten drie dagen;
 trappen van water daalden wij af.
 Veertig meter gaat het omlaag
 vanaf Maastricht tot Grave.
 
 Met de Elisabeth van Maasbracht.
 Sterk is het ancestrale, het water:
 trappen van water dalen er af
 tot in de dood en zijn krochten omlaag,
 's nachts, als de dromen ontwaken.
 
 Op de Elisabeth van Maasbracht -
 schaduwen, raadselen, wolkengevaarten;
 trappen van raadselen daalde ik af:
 zeventig jaren ben ik gesmaad
 door wie één naam met mij dragen.
 
 Met de Elisabeth van Maasbracht
 rijzend en dalend nog laat in de sluizen
 - trappen van water daalde zij af -
 meerden wij. Het was stil op de kade,
 wit was om de lantarens de mist.
 
 'Als alle tranen zijn afgewist'
 staat er in de Openbaring.
 
 (uit 'Het sterreschip' 1979)
 
 
 HET HEMELS WELKOM
 Met stralend weer gegaan,
 met regen thuis gekomen,
 om straks met zware zomen
 nat op de mat te staan.
 
 Met hoofdschuddend vermaan
 wordt men nog aangenomen.
 Zo stralend uitgegaan,
 zo druipnat thuis gekomen.
 
 Nu 't welhaast is gedaan
 heb ik zo schone dromen:
 Ik klop: ik hoor met schromen
 het zware slot omgaan.
 'Met stralend weer gekomen!'
 
 (uit 'Het sterreschip' 1979)
   HET VOLMAAKTE
 Ik gaf mijn kind een zilveren bal.
 Het werd zijn één, het werd zijn al;
 en hij die steeds met ieder deelt,
 hij schreit als iemand er mee speelt.
 
 Ik sprak tot hem met zacht vermaan;
 hij zag mij lang verwonderd aan
 en liet toen stil zijn tranen gaan.
 
 Ik gaf mijn kind een zilveren bal:
 bracht ik zijn onschuld nu ten val?
 Of ben ik blind? – Het goddelijk kind
 hield in zijn handjes het heelal.
 
 
 (uit 'De zomen van het licht' 1983)
 twee opmerkingen:1. zilveren bal = verzilverde luchtballon, veel groter dan gewone, zeer 
	populair in de jaren ’20 (nu weer terug in allerlei vormen en bonte kleuren)
 2. In de schilder- en beeldhouwkunst wordt het kindeke Jezus wel afgebeeld 
	op de schoot van zijn moeder met de wereldbol in zijn handen. Primitief 
	noemen wij dat vaak, maar dat is het natuurlijk niet. Het is enkel hoogst 
	symbolisch. Het zegt duidelijk dat daar niet zomaar het zoveelste kindje 
	geboren is, maar dat het lot van de wereld zal blijken met het leven van dit 
	kind verbonden te zijn.
   KARAKTER
 
 
 Wanneer ik eenmaal mijn pensioen zal halen
 en 't stadje làten, waar ik leraar was,
 dan zal, als ze mijn gage uitbetalen,
 mijn hart zijn overstempeld als een pas.
 
 Het kleinste kind zette er initialen,
 zijn onuitwisbaar merk iedere klas;
 soms tekens, die geen sterveling zal vertalen.
 'Χαρακτήρ', kinderen, betekent: 'kras'.
 
 Het zij zo - Maar ik raak in alle staten,
 als paedagogen zo hartroerend praten
 van wat één leraar aan de kinderen geeft.
 
 Zo God het wil, zet hij in alle klassen
 zijn stempel - mooi of lelijk - in de passen:
 maar het is hij, die duizend stempels heeft.
 (Uit: 'Sonnetten van een leraar')
 
 
   |