Pelgrimage naar Vézelay

   

Home
Up
Charlotte de Bourbon
Books
Movies
de vierde Wijze
Franciscus' vogelpreek
Holy ignorance
Aanbidding der koningen
de mythe van Europa
Pelgrimage naar Vézelay
de verboden lezing
A gothic incarnation
Dichters
de nar bij het altaar
Conques
Maria Magdalena
Charivarius

 

   in de voetsporen van C.W. Mönnich

(Artikel verschenen in In de Waagschaal, jg. 23/13 (1994) bij het overlijden van C.W. Mönnich.)   

Christendom en cultuur zijn zelfstandige naamwoorden, en zij dienen het tegenover elkaar te blijven. (...) Christelijke cultuur is geen Christendom, cultureel Christendom geen cultuur. In beide samenstellingen doen zij elkaar afbreuk. De eerste miskent de ernst van Gods oordeel en de grondeloze vrijheid van de menselijke creatuur; de tweede de essentiële dwaasheid en zwakheid, de maskerade als men wil, van het goddelijk erbarmen, dat alleen als bedelaar zich in de wereld vertoont, en de goddeloze tragicomedie van de zonde.

(dr. C.W. Mönnich, Pelgrimage, p.7)

Er zijn van die coïncidenties in een mensenleven, waardoor men bepaald wordt bij de waarde ervan. Iets dergelijks overkwam mij deze zomer:

Als vakantiebestemming hadden wij Bourgondië gekozen, niet precies wetend wat ons daar te wachten stond, maar met een sluimerend besef dat het de moeite waard zou zijn. Dit besef was niet ontstaan door de reisgidsen, die wij doorgekeken hadden, noch hing het samen met de aanbevelingen die wij van kennissen gekregen hadden en waarin meestal volgende woordparen voorkwamen: 'Bourgondische levensstijl', 'lekker eten', 'heerlijke wijn.' Neen, de ondergrondse verwachting omtrent Bourgondië was gewekt door de ontdekking van een naam op de landkaart van Bourgondië: Vézelay. Dat was een naam vol belofte en het riep een visioen op van een heel bijzondere kerk; een kerk met een geheim, dat zich zou openbaren bij het binnengaan ervan.

Dat tenminste had ik jaren geleden gelezen in een boekje getiteld Pelgrimage. Het was van de hand van dr. C.W. Mönnich. (1e druk 1954). Een beschouwing daarin over de Ste. Madeleine van Vézelay was me na al die jaren nog in hoofdlijnen bijgebleven. Dr. Mönnich schrijft: Als ge in de voorhal staat en door de middenpoort van het enorme portaal het schip van de kerk inkijkt, dan kan u overkomen wat mij overkwam en wat ik voordien verslaten beeldspraak had geacht: dat u de adem stokt. Deze ruimte grijpt u lichamelijk aan. En niet alleen de ruimte. Zie naar de Christus in het boogveld boven de dubbele doorgang waar ge onder staat, de hoge mogendheid waarmee hij zijn leerlingen de heilige Geest schenkt en hen uitzendt naar de uithoeken van de aarde. De beeldhouwer heeft de eer van God gezien, zijn Christus kan zeggen: mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Zie naar de sculpturen op de kapitelen, als ge van uw eerste verwarring zijt bekomen, en kijk telkens weer op naar het gewelf, naar deze wijde en triomfantelijke bogen, die in hun onwankelbare vorstelijkheid de levenszekerheid van het katholicisme uit het begin van de twaalfde eeuw verkondigen. Geen geheimzinnigheid grijpt u aan, de kerk is licht doordat een latere generatie niet tevreden was met de toch altijd donkere koorafsluiting van een Romaanse kerk en haar door een Gothische heeft vervangen. Door de overvloed van licht uit de hoge ramen van het koor komt de rationaliteit van het gebouw helder uit, een hoge en hardnekkige rede schraagt dit bestaan in zekerheid (...) (p.9,10)

Nu is het nooit goed om met te hoog gespannen verwachtingen naar iets uit te zien, want dan valt de werkelijkheid meestal tegen. Toen wij in Vézelay aankwamen was het vreselijk druk en verschrikkelijk heet, twee factoren die op zich al volstaan om hoge verwachtingen in de kiem te smoren. En tot overmaat van ramp waren de beide monumentale deuren waarnaar dr. Mönnich verwijst gesloten. Door een klein zijdeurtje moesten we het schip der kerk betreden. Prachtig was het natuurlijk wel. Vooral de zo fijnzinnig gebeeldhouwde gruwelijke taferelen op de kapitelen lieten niet na indruk te maken, niet in de laatste plaats op onze kinderen, maar dat "ons de adem stokte", dat was teveel gezegd.  

Ookal was het bezoek aan Vézelay dan niet zo adembenemend geworden als verhoopt, toch had het het reeds sluimerende besef omtrent 'Bourgondië' goed wakker gemaakt. Dat woord begon te spoken in onze hoofden. De boeken die we meegenomen hadden, werden niet meer zozeer nageplozen op ontspanningsmogelijkheden, maar veeleer op gegevens over de streek, over het verleden, over de wordinggeschiedenis van wat nu is. Ook dr. Mönnichs boekje bewees als zodanig goede diensten.

We begonnen anders tegen het landschap aan te kijken, beleefden zelfs het dorpje waar onze tent stond anders. Overal zagen we sporen van een andere tijd en gaandeweg verdichtten die sporen zich tot een patroon. Het zichtbare landschap met haar dorpjes, akkers, boerderijen en kerken bleek ook als een geestelijk landschap te kunnen worden gezien. Het verleden nam het soms op een verrassende wijze in bezit. De daken van de huizen met hun roodbruine leien, de gestapelde natuurstenen muren van hoeves en huizen, de onverwachte landschappen, de plots verschijnende Middeleeuwse kerken en abdijen: het sprak alles een taal van een andere tijd en toch sprak het tot ons, sprak het ons aan.

En zo veranderde onze vakantie ongemerkt in een ontdekkingsreis, een pelgrimage op zoek naar de wortels van onze eigen cultuur, ja in zekere zin op zoek naar onze eigen 'roots'. Allerlei onderhuidse verbindingen begonnen signalen af te geven, allerlei nutteloos rondslingerende kennis begon zich te organiseren: 'Bourgondië', was dat niet een episode uit onze eigen geschiedenis, zowel religieus als geografisch. Hoe zat het ook al weer met Gent en Brugge, met Jan van Eyck en Philips de Goede met Bernard van Clairvaux en de abdijen van Cluny en Citeaux? Een 'quaeste' was begonnen.

----

Anderhalve Bourgondische week ouder en wijzer vervoegen we ons opnieuw aan de voet van de heuvel, waarop het stadje Vézelay is geplant. Het is zondag, het is nog vroeg. Toch is het al druk. Schielijk beklim ik de berg om nog op tijd te komen voor de mis. Enigszins buiten adem arriveer ik - iets te laat natuurlijk - in de kerk boven op de berg. Ze is voor de gelegenheid op subtiele wijze verlicht. De statige bogen en de warme kleuren van de stenen komen bijzonder tot hun recht. De geur van wierook vult de ruimte. De witte paters en de zusters Ursulinen, die de religieuze rijkdom van Vézelay beheren en uitbaten, doen hun best om de misviering 'vlekkeloos' te laten verlopen en tot een 'fijne' ervaring te maken. Het vermag allemaal niet zoveel indruk op mij te maken. De bediening van het Woord is niet slecht, maar blijft wel erg in het algemene steken. De liturgische zang is wel mooi, meerstemmig, maar toch maar een slap (mierzoet) aftreksel van wat de monniken, geschoold in de abdijen van Cluny, daar in de Middeleeuwen hebben ten beste gegeven.

Maar als tijdens de voorbereiding van de eucharistieviering het moment van het gezamelijk gezongen 'Onze Vader' aanbreekt dan komt het geluid plots van de grond en de ruimte vult zich met het aloude gebed van de kerk. De aarzelend ingezette zang zwelt aan en ik kan de gedachte niet onderdrukken dat de gebeden gedragen worden tot voor Gods troon. En wonder boven wonder, aan het eind van de dienst worden de grote deuren die de voorhal van de kerk scheiden geopend en terwijl ze tergend langzaam openzwaaien beleef ik zowaar iets van wat dr. Mönnich in zijn boek zo treffend beschrijft. Het spel van het licht met de ruimte wordt een verwijzing naar een 'meer dan aards geheimenis'.

Plotseling hoor ik een stem in mijn oor, het is Lucifer die me staat uit te lachen. Romantische ziel, die je bent. Je kunt gewoon niet tegen het overweldigende geluid van vrome samenzang. Denk je nou echt, dat die mensen daar de uitverkorenen Gods waren? Heb je ze niet gezien dan, al die toeristen, met hun korte broeken en fototoestellen. Is het je niet opgevallen hoe iedereen aan het rondkijken was tijdens de viering, ja, hoe er fluisterend werd gediscussieerd over de vraag of men nog zou blijven zitten of de toeristische route vervolgen. Sommigen stonden zelfs geregeld op om met de Michelingids in de hand nog wat kapitelen te bekijken. En dat 'Onze Vader', een relict is het van een reeds lang vervlogen kindheid. De mensen kennen het nog ja, ze zeggen het nog mee, zeker... Het schoot ze net op tijd weer te binnen. Ze waren het eigenlijk allang kwijt, evenals het geloof van hun kinderjaren.Vals is die godsdienst, zoals de relieken van Maria Magdalena, die in de crypte bewaard worden, vals zijn. Instorten zal dat luchtkasteel van je, zoals de bedevaart naar Vézelay is ingestort nadat de paus in 1279 de beenderen onecht had verklaard.

En natuurlijk heeft Lucifer gelijk. De meeste mensen waren alleen maar als toerist, op z'n best als religieus toerist (zoals ik), bij de dienst betrokken. De nostalgie vierde natuurlijk hoogtij en de paters en de zusters hadden daar ook zeer bekwaam op in gespeeld.

De werkelijkheid is zo 'fijn' en 'vlekkeloos' niet. Zij is zelfs gruwelijk. Dat mooie Bourgondische verleden, vergeet het maar. Ook de prachtige kerk van Vézelay die als bedevaartplaats en verzamelpunt van pelgrims op weg naar Santiago eeuwenlang een centrale rol in het christendom vervulde, is niet 'enkel licht'. Zij is gebouwd op instigatie van een eerzuchtige en gewetenloze abt, die pelgrims wou trekken voor zijn op zeer dubieuze wijze verworven relieken van Maria Magdalena. En op een glooiende helling iets buiten het dorp heeft ooit Bernard van Clairvaux al zijn rhetorische gaven gebruikt om op te roepen tot een tweede kruistocht. De geschiedenis van Vézelay is niet in de hemel geschreven, maar op aarde gemaakt en daar kleeft dus bloed aan: De kerk van Vézelay is verrezen naar de wil van een schurk en is een steengeworden verzoeking om te aanbidden wat des mensen is, vat dr. Mönnich samen (p.11) Hoe mooi de kerk ook is, de schoonheid doet niets af aan haar goddeloosheid. Het blijft alles uit de aarde aards. Het 'meer dan aards geheimenis', het gaat in rook op.

----

De reactie op dit gevoel van onbehagen, maakt de lectuur van dr. Mönnichs 'ontmoetingen met de cultuur', zoals de ondertitel van Pelgrimage luidt, zo bijzonder waardevol. De duivel heeft geen gelijk, hoezeer hij ook gelijk heeft, is de hoofdlijn van het betoog. God gunt hem die eer niet. Zoals God de goddeloze uit de greep van het kwaad haalt door hem geheel onverwacht te rechtvaardigen, zo onttrekt God ook de cultuur van de goddeloze mens (die in zijn vrijheid zich zo groots is te buiten gegaan) aan het machtsgebied van de duivel.

Weliswaar doet de schoonheid niets af aan de goddeloosheid, maar anderzijds kan de aperte goddeloosheid ook de schoonheid van de menselijke cultuuruitingen niet te niet doen. Met de cultuurdrager, de mens, de zondaar, wordt de menselijke cultuur gered "als door vuur heen". Christendom en cultuur, never the twain shall meet en toch zitten ze hopeloos, of moet ik zeggen hoopvol, in elkaar verstrengeld. Deze typisch Lutherse tonen maken het lezen van het boekje van dr. Mönnich (met zijn merkwaardige tweespraken tussen de auteur en Lucifer) ook na 40 jaar tot een verademing temidden van de vele brave bemiddelingspogingen tussen christendom en cultuur, of de al even brave afwijzingen daarvan, die anderen zo links en rechts uitproberen.

Ik heb (...) geen oplossing te bieden (sc. voor het onbehagen dat een ware ontmoeting met de cultuur oproept) schrijft dr. Mönnich, ik probeer alleen maar de feiten aan te geven, die onder geen beding weggeredeneerd mogen worden, de tegenstrijdigheden aan te wijzen, die in het Christenleven moeten blijven staan, opdat de Christenmens mens en Christen zij. Het resultaat van die tegenstrijdigheden? Een vervreemding van wat de mens als mens lief is; (...) De cultuur is onvolkomen, maar dat is het punt niet; dat kan hem alleen maar verrassingen brengen, telkens weer. Neen, door de cultuur hoeft de mens niet onbevredigd te zijn. Maar hij is een vreemdeling geworden (...) Hij is pelgrim geworden. (p.29)

Einde juli teruggekeerd van vakantie, voelde ik behoefte om de schrijver mijn dankbaarheid voor de lezing van dit boek kenbaar te maken. Maar ja, je weet het adres niet, je weet zelfs niet of hij nog leeft... Je informeert hier en daar en dan hoor je: op 28 juli is dr. C.W. Mönnich overleden.

Er zijn van die coïncidenties in een mensenleven, waardoor men bepaald wordt bij de waarde ervan. Iets dergelijks is mij deze zomer overkomen.

 

Dick Wursten

 

Artikel verschenen in In de Waagschaal, jg. 23/13 (1994) naar aanleiding van het overlijden van C.W. Mönnich. Lees hier een in memoriam.

 

This site was last updated
 October, 2023