Theologische preek over Handelingen 
			16:12-40
			“Wat moet ik doen om gered te worden ?”
			Genk, 28 oktober 2007
			 
			 
			
			Wat moet ik doen om gered te worden ? vraagt de gevangenbewaarder na 
			de aardbeving, waardoor alle hem toevertrouwde gevangenen in principe 
			bevrijd werden. 
			Het is duidelijk: de ontsnapping heeft 
			vreselijke gevolgen 
			voor hem. Het plichtsbesf,
			
			de 
			beroepseer,
			was heilig bij 
			de 
			Romeinen. Opgevoed met de 
			plicht 
			en disicipline van een romeins soldaat, is 
			er slechts één 
			mogelijkheid: zelfmoord.  
			Volgende week, zal ik op dat historische aspect van de tekst ingaan. 
			Vandaag wilde ik een beetje een voorschot nemen op Hervormingsdag... 
			vanuit de vraag van deze Romein, 
			eerder associatief, een beetje 
			ouderwets zelfs. [vroeger werd zo’n preek vaak ingeleid met een 
			zin als: en de tekst voor de prediking is.... en dat gaf dan dominees de vrijheid om niet contextgebonden te preken, 
			wat in de praktijk vaak betekende: sterk
			dogmatisch gebonden]
			 
			Wat moet ik doen om gered te worden?
			Een mens in nood vraagt dat nog altijd: wat moet ik doen ? Om eruit 
			te geraken. 
			Een wanhoopsvraag, gesteld in het aangezicht van de chaos. Een 
			laatste kreet: wat moet ik doen, voordat alles echt misloopt... 
			voordat alles stuk gaat, wat moet ik doen ? 
			Met de handen in het haar, vertwijfeld,
			kan een mens dat vragen.
			Wanhopig: in de zin van toch nog een vertwijfelde hoop... niet 
			redelijk meer, maar toch... een laatste kans, een uiterste 
			mogelijkheid om alles of in elk geval iets - het 
			vege lijf - 
			nog te redden. 
			Instinctief , vastklampen... aan eender wat.
			Een mens in kritieke situatie is tot alles bereid om zich te redden. 
			 
			Wat moet ik doen?
			Dat vroegen de scharen aan Johannes de doper, nadat ze tot inzicht 
			gekomen waren dat ze toch wel behoorlijk verkeerd bezig waren 
			geweest. 
			Wat moet ik doen ?
			Dat vroeg de rijke jongeling met al z'n bezit en onrust aan Jezus. 
			Dat vroegen de hoorders op de eerste pinksterdag aan Petrus na diens 
			preek: Mannen broeders, wat moeten wij doen ? Hoe kunnen we ons redden uit 
			de onmogelijke situatie, waarin we verzeild zijn geraakt. 
			 
			Hier vraagt het de gevangenbewaarder van Filippi.
			Het is een wonderlijke nacht geweest daar in de gevangenis van 
			Filippi. Laten wij eens zien
			 
			Het eerste wat er was gebeurt, wat 
			dat midden in de nacht Paulus en Silas psalmen 
			gezongen hadden. 
Geen sterker beeld dan dit: Liederen van bevrijding 
			met je voeten in het blok in de diepste krocht van de kerker. Zingen 
			van verlossing, terwijl je gevangen zit. Het maakt cipiers nerveus, 
			en beulen raken van slag. 
			Liederen dragen je boven jezelf uit. “Zing ik mij van mijn zorgen 
			vrij...”  Psalmen in de nacht: ze nemen een voorschot op het 
			einde van de nacht. ze doen het donker opklaren.
			 
			En dan is er een aardbeving en die had alle gevangen bevrijd... 
			Wonderlijk, maar eigenlijk is: een aardbeving op zich geen wonder, 
			maar een natuurverschijnsel.. maar toch: het wordt hier in het 
			verhaal een gelijkenis van de laatste dingen... En de aarde beefde 
			en de boeien van hen die gevangen zaten werden geslaakt. 
			 
			
			Een zie de aarde beefde en de steen rolde weg voor het graf en de 
			ban van de dood was gebroken. De eerste dingen zijn voorbijgegaan... 
			een nieuwe aarde gekomen.
			 
			En dan is daar die man, de gevangenbewaarder: de aardbeving had ook 
			zijn wereld op zijn grondvesten doen schudden. Met alle vezels van 
			zijn leven hoorde hij bij die eerste wereld. Met de instorting van 
			die aarde, was hij de grond onder z’n voeten kwijt. Met het 
			verdwijnen van de oude wereld, had hij geen wereld meer. Met het 
			instorten van ‘zijn gevangenis’, stortte ook zijn leven in.
			
			 
			Hij grijpt het zwaard en wil er een eind aanmaken. 
			Paulus houdt hem tegen. Hij had niet voor niets samen met SilasGods 
			 lof gezongen in de nacht. Als je gods lof echt zingt, dan roep je 
			een de cipier, die zichzelf wil ombrengen meteen toe:: doe uzelf 
			geen kwaad...
			Voila, daar begint het evangelie.... je moet jezelf geen kwaad doen.
			En als je in een systeem leeft, waarin je vast loopt, vast zit... 
			zodat je leven ophoudt: trap het af, stap eruit. Laat je niet doen. 
			Doe je zelf geen kwaad.
			Als de wereld waarin je leeft instort... dan is je leven nog niet 
			voorbij. Want er is meer leven dan enkel het leven in jouw wereld..
			 
			Daar begint het mee... met dat besef.
			De cipier heeft het allemaal nog niet door. Dat begrijpt u wel. Zo 
			snel gaat dat. Bij hem is nog enkel vertwijfeling over het instorten 
			van zijn wereld. Wel beseft hij, vaag, dat rond deze twee mannen een 
			goddelijk gebeuren zich voltrekt. 
			En omdat de gevangenisbewaarder geen toekomst heeft in zijn wereld, 
			stort hij zich bevend over al zijn leden voor Paulus en Silas neer. 
			Dat is de strohalm: zij zijn blijkbaar van een andere wereld... En 
			hij leidt hen naar buiten en stelt de vraag naar zijn behoud.
			Heren, wat moet ik doen om gered te worden.. ?
			 
			En nu begint het grote prachtige heilzame misverstand.
			Hij bedoelt natuurlijk gewoon: Hoe ontsnap ik aan mijn einde? Hoe 
			kom ik hier uit?
			Het gaat hem om zijn behoud, zijn redding, in de meest basale zin 
			van het woord: survival.
			 
			Als wij vragen: wat moet ik doen.. Wat moet ik doen, dan zien wij 
			voor onszelf nog een gaatje, een uitweg, een mogelijkheid om er iets 
			aan te doen.
			De gevangenbewaarder beseft wel dat het zeer kritiek is, dat het 
			bijna hopeloos is. Maar toch denkt hij nog wat te kunnen doen, voor 
			het invallen van de nacht nog van alles te beredderen en trachten 
			recht te zetten, te verhelpen wat nog mogelijk is.
			 
			Zoals gezegd: Het is de normale vraag, de menselijke vraag. Wij doen 
			graag iets... Om onszelf te redden, maar ook om anderen te redden... 
			doen.
			 
			Paulus heeft een antwoord... Geloof in de Heer Jezus Christus en 
			gij zult gered worden..
			Het is hetzelfde antwoord als Petrus op de Pinksterdag gaf. 
			Het is dezelfde verwijzing die uiteindelijk ook Johannes de 
			doper gaf, gekoppeld aan de oproep tot bekering... Hij daar zal u 
			redden.
			 
			Kom nou? zeggen wij. Dat bedoelt de cipier toch niet. Jezus redt 
			toch niet als morgen zijn wereldlijke overste hem verantwoording 
			vraagt over de instorting van de gevangenis. Jezus redt toch niet 
			als ik mijn wereld zie instorten... Hij komt toch niet als een Deus 
			ex machina van boven om als ik er een potje van hebt gemaakt even 
			alles in orde te maken..
			 
			Neen, en toch heeft de cipier dit niet als een “antwoord naast de 
			kwestie” verstaan. Hij heeft het op zijn manier wel begrepen als een 
			antwoord op zijn vraag... maar dat zal ik u volgende week u 
			uitleggen... hoe ik denk dat de cipier dat verstaan heeft. 
			 
			Maar vandaag wil ik wijzen op een ander misverstand.
			Hoort u nu eens de Statenvertaling... 
			“En hen buiten gebracht hebbende, zeide hij: Lieve heren, wat 
			moet ik doen, opdat ik zalig worde ? En zij zeiden: “Geloof 
			in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw 
			huis.”
			 
			Als je de Statenvertaling leest, dan gaat het dus niet om 
			‘ontsnappen, uitweg’, maar om de Zaligheid, zwaar woord: de eeuwige 
			zaligheid: de Redding met een hoofdletter.
			Laat je de historische context weg, dan kun je hier dus een heel 
			ander gesprek lezen. En zo heeft bijv. Luther erover gepreekt. en 
			wel vaker dan één keer, want deze vraag en dit antwoord: het gaf hem 
			een buitenkans om “zijn thema” aan de orde te stellen.
			 
			Deze man, overweldigd door het goddelijk gebeuren, dat hij niet 
			anders kan verstaan dan zijn “einde”, staat op het punt om 
			overwonnen te worden. Hij werpt zich voor de godsgezanten, want dat 
			snapt hij nu wel: die Paulus en Silas zijn geen gewone gevangenen op 
			de grond, bevend voor het heilige, zoals Mozes voor de brandende 
			braambos.
			En roept het uit. Liever Heren, wat moet ik doen om gered/zalig te 
			worden ?
			 
			En – daar bijt Luther zich natuurlijk meteen in vast – in alle 
			wanhoop zit er in zijn vraag toch nog iets van een laatste 
			zelfhandhaving: Wat moet ik doen..om gered/zalig te worden ?
			 
			Geloven in Jezus, de Messias was het 
			antwoord.
			U kunt de preeklijn verder zelf bedenken.
			De cipier dacht nog iets te moeten/te kunnen doen voor zijn redding, 
			maar in het antwoord wordt hem juist gezegd: voor doen/kunnen is het 
			al te laat: het enige wat je nog rest is geloven.
			Niet doen, maar geloven...  Geen werken, maar het 
			geloof.
			 
			Na dit antwoord kan deze man dus niet zeggen: Oh nu weet ik dus, wat 
			ik doen moet. Bedankt, ik zal mijn best doen en dan komt het wel in 
			orde. 
			Neen, het antwoord van Paulus slaat hem dat alles uit handen: hij, 
			kan niets doen. 
			Hij heeft niets meer bij te dragen tot zijn redding.
			Hij kan enkel nog geloven, dat is “zich met lichaam en ziel, op dood 
			en leven, toevertrouwen aan Christus.”
			 
			Zo’n geloof is dus niet onze eigen bijdrage aan onze redding (zo 
			werd het in de protestantes kerk nog wel eens voorgesteld. Het 
			geloof werd zo het enige goede werk...). 
			En geloven dat is – Luther – een geheiligd niets doen, het laten 
			varen, een zalig loslaten, ont-krampen... Niet omdat het er allemaal 
			niets meer toe doet, neen, gewoon omdat je alles uit handen 
			geslagen/genomen is. En als je dan die krampachtige reflex om om 
			jezelf te redden loslaat.., dan komt er ruimte voor een ander 
			“doen”: het werk van de Geest van Christus in ons en door ons..
			 
			Wat moet ik doen ? Wat moet ik doen om gered te worden ?
			 
			Laatste meditatie:
			In het antwoord op deze oer‑menselijke vraag naar hulp en 
			richting... gaan nog steeds de christenen uiteen.
			Rome vatte – in Luthers tijd – deze vraag op als een goede vraag 
			en het gaf de mensen wat te doen. Ze stelde devraag zelf niet onder 
			kritiek. Daarmee kwam ze tegemoet aan de behoefte van de mens om 
			zelf iets te doen. Rome gaf hem ook wat te doen, Rome hield hem 
			bezig... rozenhoedjes, goede werken, bedevaarten etc...
			En zo – onbedoeld misschien – bestendigde en versterkte zij de 
			indruk dat geloven iets is wat je doet, een soort prestatie 
			onzerzijds... en wel eentje die toch ook wel een beetje in 
			verhouding moet staan ten opzicht van de zaligheid die God geeft.
			Ernstige gelovigen zullen dan 
			veel gaan doen, heel veel.. en goeds ook nog. Heiligen. Het is 
			immers nooit genoeg...
			Oppervlakkigen aan de andere kant zeggen het omgekeerde: Niet, heb 
			ik wel genoeg gedaan, maar: met hoe weinig kan ik toe ? En het wordt 
			steeds minder: 1 keer per jaar “je Pasen houden” en het is goed. 
			 
			Daartegenover heeft Luther alles op de andere poot gezet: Sola fide, 
			sola gratia..
			Waarbij dat sola, alleen, zelfs werd toegevoegd als het er in 
			de bijbel zo niet stond. 
			En we begrijpen het: 
			Geloof in de Heer, heb vertrouwen in Hem, in hoe hij geleefd 
			heeft, gestorven is.. Geloof dat Hij het is, de Messias, Christus... 
			Laat hem maar werken, Christus, in u door u....
			Dit afzien van het doen is het enige goede werk dat we kunnen doen. 
			Zo lopen we God tenminste niet voor de voeten. Dan komt het leven en 
			het handelen van binnenuit..
			Wir sind Bettler, das ist wahr... En God 
			is rijk en gul. Dus zet hij ons met zijn gaven volop aan het werk. 
			“Om die te doen uit dankbaarheid....”
			 
			Maar nu, lopen die lijnen niet zo scherp meer. Hoe vaak is in de 
			protestantse traditie het geloof niet het “goede werk” geworden, 
			waardoor men toch weer zichzelf probeerde te redden... Hoe vaak is 
			in ons soort kerken het “rechte geloof” niet een strijd- en 
			twistpunt geworden tot Gods eer ?? niets daarvan: haantjesgedrag. De 
			ware leer, trots bezit, goed werk.. prestatie, geworden. En dan 
			verkeert de ware leer in z’n tegendeel en wordt ketterij. “Sinds de 
			gelijkenis van de farizeer en de tollenaar.. bidt elke tollenaar als 
			een farizeeer.” (Kierkegaard).
			 
			Elke kerk, hetzij de roomse, hetzij de protestantse, die suggereert 
			dat zij meer is dan een bedelaars‑instituut, elke kerk die praat 
			gaat op iets dat zij bezit, op haar gerechtigheid of haar goede 
			werken, of haar rechte leer of haar goede sfeer, of haar grote inzet 
			voor de wereld... zichzelf weer eens confronteren met de basisvraag: 
			Is Christus de ziel of zijn we iets aan het doen om ons te redden ?
			“Ecclesia reformata, quia semper reformanda” 
			Een kerk mag zich her-vormd noemen .. dan en alleen dan als ze 
			altijd weer opnieuw hervormd wordt. 
			
			 
			Amen
			 
            
			liturgie
			 
			-           
			aanvangslied: psalm 139: 1 en 2
			-           stil 
			gebed
			-           votum 
			& groet
			-           
			(aanvangstekst: psalm 74...?)
			-           lied: 
			psalm 139: 6
			 
			-           gebed 
			om ontferming 
			-           lied: 
			psalm 139: 7 en 8
			-           woord 
			ten leven: 
			-           lied: 
			psalm 139: 14
			 
			-           
			gebed bij de opening van het Woord
			-           
			inleiding
			-           
			Schriftlezing: Handelingen 16: 12-40
			-           lied: 
			gezang 328: 1 en 2
			-           preek
			-           lied: 
			gezang 223: 1, 2, 3, 4 en 7
			-           
			geloofsbelijdenis
			-           klein 
			gloria
			-           
			collecten gebeden
			-           
			slotlied: gezang 401
			-           zegen