Kerstfeestviering
zondag 24 december

Johanneskerk te Genk in het 2006ste jaar onzes Heren Jesu Christi

meteen naar de preek

 

Adventslied: gezang 122: Kom tot ons de wereld wacht…

Votum & groet

Psalm van Kerstmis: Psalm 98: 1 en 3:

Zingt een nieuw lied voor God den Here…

Gebed

 

voorstelling van het thema: allen op reis…

Er zit in de regelmatige voortgang van de tijd een zeker gevaar, waarvan wij maar al te gemakkelijk het slachtoffer worden. Elk jaar wordt het nl. vanzelf 25 december - wij hoeven daar niets voor te doen. Als wij maar tijd van leven hebben wordt het dus ook vanzelf weer kerstfeest. Dat is het gevaar: het wordt misschien wel vanzelf 25 december, maar het wordt niet vanzelf Kerstfeest. Daarvoor moet er nogal wat gebeuren. Daarvoor moet eigenlijk alles in beweging komen, wijzelf niet in het minst... net als toen. Het lijkt wel alsof dat in de verhalen rond Kerst wordt uitgebeeld. Ook daar komt iedereen en alles in beweging.

 

Schriftlezing: Lukas 2: 1-3

1  En het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging vanwege keizer Augustus, dat het gehele rijk moest worden ingeschreven. 2  Deze inschrijving had voor het eerst plaats, toen Quirinius het bewind over Syrie voerde. 3  En zij gingen allen op reis om zich te laten inschrijven, ieder naar zijn eigen stad.

 

“en zij gingen allen op reis...” en hij heeft het dan over de mensen, die zich vanwege het bevel van keizer Augustus naar hun plaats van oorsprong moesten begeven om zich te laten inschrijven. M.a.w. de gehele wereld kwam in die dagen in beweging: van de provincie Gallie, (Gallie= incl. Belgica) tot in Judea en Israel toe.. allemaal op weg naar de inschrijvingskantoren van de keizer. Die bepaalde en máákte de geschiedenis en al die mensen: pionnen in zijn schaakspel... hij schuift ze heen en weer.

Toch: de inschrijvingskantoren van toen zijn nu spoorloos. De keizer en zijn macht kennen we nog slechts uit geschiedenisboekjes… ja nog straffer: eigenlijk is keizer Augustus enkel nog bekend bij veel mensen omdat hij hier genoemd wordt: in het geboorteverhaal van het kind van Bethlehem.

En naar Bethlehem gaan, op zoek naar dat kind…  kunnen we nog steeds: een geestelijke reis om te aanbidden, niet de keizer, niet de macht, niet het geld, niet het geweld, maar het kind, het nieuwe leven.. dien koning:

 

zingen: GEZANG 138: 1 en 3: komt allen tesamen!

 

1. God begint

Voordat de aanbidding van deze koning kan plaatsvinden, is er veel werk verzet... , niet door mensen, maar door God. Hij is het die begonnen is… Hij is al van eeuwigheid op zoek naar de mens, want – zo leert ons de Schrift – Hij is die mens kwijtgeraakt… verloren. Van den beginne af aan heeft de mens zich van Hem afgekeerd, terwijl Hij nochtans hun God en Vader was en wilde zijn. De mens is eigen wegen gegaan… en verloren gelopen. Gelukkig blijft God hem zoeken. De bijbel is hiervan, van die opzoekende liefde Gods,  a.h.w. het dramatische verslag.

Zo bezien begint het Kerstverhaal wèl, maar ook nìet met het bevel van keizer Augustus.

 

Plechtig gezegd: het begint ten diepste met het raadsbesluit des HEREN om in beweging te komen teneinde ons te redden: Zijn beweging is èèn en al bewogenheid.

 

De HERE, onze God is lankmoedig en genadig, groot van goedertierenheid en met innerlijke ontferming bewogen. Daar ligt het echte begin van het Kerstfeest: die bewogenheid zet alles in beweging …

De Heer is is vastbesloten de duisternis te verdrijven, de schaduw van de dood. Hij is vastbesloten tot goedertierenheid, tot vrede, tot recht…

Hij is vastbesloten de oorlog de wereld uit helpen, het juk van de slavendrijvers te verbreken, zijn koninkrijk van Recht en Vrede te doen laten aanbreken… Dat is Gods droom van oudsher en in de loop der eeuwen hebben velen die droom medegedroomd. Profeten raakten er niet over uitgepraat… Zij deelden ons die droom mee in de hoop dat wij die droom ook zouden gaan delen… ook in beweging zouden komen:

 

Schriftlezing: Jesaja 9:2-6

1 Het volk dat in duisternis ronddoolt

ziet een schitterend licht.

Zij die in het donker wonen

worden door een helder licht beschenen.

2 U hebt het volk weer groot gemaakt,

diepe vreugde gaf u het,

blijdschap als de vreugde bij de oogst,

zij jubelen als bij het verdelen van de buit.

3 Het juk dat op hen drukte,

de stok op hun schouder, de zweep van de drijver,

u hebt ze verbrijzeld, zoals Midjan destijds.

4 Iedere laars die dreunend stampte

en elke mantel waar bloed aan kleeft,

ze worden verbrand, een prooi van het vuur.

 

5 Een kind is ons geboren,

een zoon is ons gegeven;

de heerschappij rust op zijn schouders.

Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman,

Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst.

6 Groot is zijn heerschappij,

aan de vrede zal geen einde komen.

Davids troon en rijk zijn erop gebouwd,

ze staan vast, in recht en gerechtigheid,

van nu tot in eeuwigheid.

Daarvoor zal hij zich beijveren,

de HEER van de hemelse machten.

 

In de volheid des tijds, in de Kerstnacht, is het dan zover… Hij komt, om de wereld te richten, d.w.z. eindelijk eens in de juiste richting te duwen… Niet met macht en geweld, maar als een kind..

 

2. Maria gaat op reis

 

gedicht Maria (Hans Bouma)

 

God wil bij mensen wonen,

Hij vraagt om onderdak,

wie stelt zich voor Hem open,

wie geeft aan Hem zijn hart?

Waar is het huis op aarde

dat Hem een welkom roept,

wie is voor God de Vader

de mens naar wie Hij zoekt?

 

Een vrouw neemt Hem ter harte,

Maria is haar naam,

haar God is haar te machtig,

zij biedt haar diensten aan.

Zij huivert van ontroering,

geluk valt in haar schoot,

God kiest haar tot de moeder

van zijn geliefde Zoon.

 

Zo zijn Maria en Jozef, door God geroepen, op weg gegaan naar Bethlehem, zeker: omdat de keizer dat had gezegd, zeker, maar daaronder daarachter is meer, ze zijn in beweging gekomen vanwege Gods bewogenheid, omdat God komen wil… Daarom is die reis ook meer dan een aardse reis alleen.. Lukas geeft dat aan, subtiel door als bestemming niet meteen een plaatsnaam te noemen, maar eerst een naam vol van belofte: ze gaan op weg naar ‘de stad van David’...

Veelbelovender naam is er niet in Israel. David ! De koning aan wie God zijn woord en beloften verbonden had... dat het koningschap van zijn huis niet zou wijken, (Nathan) dat zelfs als zijn stamboom zou zijn afgehouwen, geknot, dat er dan toch nog een nieuwe loot zal voortkomen..., bij mensen onmogelijk, maar mogelijk bij God... Dat staat er te gebeuren, dat is de werkelijke hefboom van de geschiedenis, dat brengt hen in beweging..

 

Schriftlezing: Lukas 2:4-7

4  Ook Jozef trok op van Galilea, uit de stad Nazaret, naar Judea, naar de stad van David, die Betlehem heet, omdat hij uit het huis en het geslacht van David was, 5  om zich te laten inschrijven met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke zwanger was. 6  En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou, 7  en zij baarde haar eerstgeboren zoon en wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een kribbe, omdat voor hen geen plaats was in de herberg.

 

- lied: A Christmas Carol (Once in Davids royal city)

In de stad van koning David,
in de stal van Bethlehem,
ligt de Heiland in een kribbe,
in het stro daar vind je Hem.
Deze koning is een knecht,
Hij brengt mensen weer terecht.

Heel zijn leven laat zich lezen
als verwijzing naar Gods hart
Uit zijn woorden spreekt Gods wezen,
in zijn lijden ligt Gods smart.
Deze koning is een knecht,
Hij brengt mensen weer terecht.

 

 

3. de engelen en de herders op reis

Alles komt samen in dat ene kind, dat ene moment op die ene plaats… De volheid des tijds noemt men dat, het moment suprème van de wereldgeschiedenis. Dan kan ook de hemel zelf niet onbewogen blijven. Mattheus meldt de verschijning van een ‘superstar’ aan de hemel en laat koningen uit verre streken op reis gaan om deze koning hulde te bewijgen. Lukas gaat nog een stapje verder: Op zo’n alles veranderend ogenblik, het kruispunt, keerpunt van de geschiedenis kunnen de engelen in de hemel ook niet stil blijven zitten. Ook zíj komen in beweging; ook zij gaan op reis naar de donkere aarde om in de velden van Bethlehem te zingen van het licht der wereld. Gods wil geschiedt in de hemel, altijd al, alzoo ook – eindelijk – op aarde:

 

Schriftlezing: Lukas 2:8-14

8  En er waren herders in diezelfde landstreek, die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. 9  En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze. 10  En de engel zeide tot hen: Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen: 11  U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David. 12  En dit zij u het teken: Gij zult een kind vinden in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe. 13  En plotseling was er bij de engel een grote hemelse legermacht, die God loofde, zeggende: 14  Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens. (Lukas 2 NBG)

15  En het geschiedde, toen de engelen van hen heengevaren waren naar de hemel, dat de herders tot elkander spraken: Laten wij dan naar Betlehem gaan om te zien hetgeen geschied is en ons door de Here is bekendgemaakt. 16  En zij gingen haastig en vonden Maria en Jozef, en het kind liggende in de kribbe. (Lukas 2 NBG)

 

zingen: gezang 145: 1 en 2

 

 

4. Het herderskind (kerstverhaal met koor-intermezzo’s)

 

Duurt het nog lang?

vroeg het herderskind in de velden van Bethlehem.

Hij woonde daar, met zijn grootmoeder aan de rand van het dorp.

Waar blijft die nieuwe koning nou, waarvan je verteld hebt, grootmoeder?

Voel je niet hoe mijn hart klopt van ongeduld?

Duurt het nog lang?

 

Grootmoeder voelde aan zijn hart.

Het klopte geweldig...

Ze zei:

Het duurt vast niet lang meer.

Het kan niet lang meer duren!

 

Gelukkig!

zei het herderskind.

Als ik hem zie op zijn witte paard in zijn gouden mantel, dan loopt mijn hart over van geluk. Misschien spat het wel uit elkaar van blijdschap, zo blij zal ik dan zijn!

 

Grootmoeder lachte.

Hoe weet je dat de nieuwe koning een gouden mantel draagt

en op een paard rijdt? Heb ik je dat verteld?

 

Neen, zei het herderskind.

Maar koningen rijden toch altijd op paarden.. en soms in koetsen. Ze dragen mantels van goud en zwaarden van zilver...

En deze koning is toch de grootste van allemaal..

 

Als hij komt, dan ga ik dadelijk naar hem toe...

en dan blijf ik altijd bij hem...

Maar grootmoeder...

 

Verschrikt kijkt het herderskind zijn grootmoeder aan..

 

Wij hebben niets om aan de koning te geven.

We hebben ook geen mooie kleren om aan te trekken..

Zou die koning ons wel willen ontvangen?

En we hebben ook niks om hem te geven, als geschenk, kado..

 

Ach, zei oma,

Als het een goede koning is, dan let hij daar helemaal niet op..

 

Maar het herderskind hoorde al niet meer wat zijn grootmoeder zei, zo druk was hij al bezig met te verzinnen wat hij die koning geven zal, als ie komt...

...

En opeens wist hij het:

Hij zou het mooiste lammetje meenemen uit de kudde en dat aan de koning geven... èn èn

Hij zou kronen gaan maken voor de koning... d.w.z. koekjes..

Een heel grote schaal vol lekkere koekjes die zou hij gaan, ronde koekjes, met een gaatje in het midden .. mooi versierd... allemaal ‘kronen’ voor de koning.. èn èn

hij zou een kaars versieren en dan menemen om aan te steken als het heel donker was...

 

Rustig.. rustig maar jongen, zei grootmoeder.

Ik denk dat die koning echt niet zoveel nodig heeft hoor...

Ja, ja, riep het herderskind:

Hij heeft natuurlijk wel 100 knechten, die allemaal fakkels vasthouden en die op trompetten blazen... en 1000 lampionnen die licht geven.... en een heel grote keuken met allemaal bakkers en koks en taarten...

 

Rustig maar, jongen.

Neem jij je kaars nou maar mee en je koekjes, als hij komt.. en je lammetje.. het is al goed..

 

De rest van de dag en ook de hele volgende dag nog was het Herderskind druk in de weer om koekjes te bakken, de kaars mooi te versieren.. Hij was zo moe, dat hij zelfs geen tijd meer had om grootmoeder met zijn vragen lastig te vallen... Als een blok viel hij ‘s avonds in slaap toen het buiten donker werd... Donker werd het èn stil, heel stil...

 

            STILLE NACHT gez. 143

 

Donker was de nacht èn stil... vreemd stil..

De sterren hadden zich verstopt achter de wolken.

De maan was nergens te bekennen.

Het was koud, ijzig koud.

De herders warmden hun handen aan het vuur.

Grootmoeder leunde op haar stok.

Zij tuurde omhoog.

 

En opeens was er een geweldig licht aan de hemel. De herders sprongen verschrikt omhoog. Verbijsterd hoorden zij een geluid. Het kwam steeds dichter naderbij... Het was alsof er een koor in de verte aan het zingen was... Gloria in excelsis deo.... Ere zij God ... Het was alsof de hemel openging..

 

            EER ZIJ GOD gez. 134

 

Het herderskind was wakker geworden van de muziek.

Hij had het licht gezien en had het begrepen.

De koning, de koning is er. Het is zover.

Hij stond te springen van opwinding..

 

Hij greep grootmoeder bij de arm en riep:

Opschieten, snel.. Laten we gaan.

En hij wist niet hoe snel hij naar de plaats moest lopen waar hij zijn geschenken voor de nieuwe koning had bewaard.

 

En hij pakte de doos met koekjes en de prachtig versierde kaars. en al struikelend trok hij nog gauw z’n nieuwe schoenen aan en z’n nieuw jas. Het lammetje begon van schrik te blaten...

 

Zijn grootmoeder zag het allemaal bezorgd aan.

Hij had zo’n haast, dat hij de boodschap van de engel niet eens helemaal had gehoord:

 

... De engel had gezegd:

            Gij zult een kind vinden,

            gewikkeld in doeken, liggend in een kribbe,

 

Geen kroon, geen zwaard, geen 100 knechten met 1000 lampionnen.. neen... : een voederbak in een stal.

 

Het herderskind liep vooruit. Grootmoeder kon hem niet bijhouden, zo’n haast had hij om bij de koning te komen. Zijn rugzak met geschenken stevig op z’n rug, het lammetje angstig blatend erachteraan.

 

Daar was het licht en daar stond de herdersjongen als eerste van alle herders in de stal.

Oog in oog met het kind.

Het lag in doeken gewikkeld in een kribbe.

Een man en een vrouw in gewone kleren, zelfs wat armoeiig stonden er naast. Zij bogen zich naar het kindje en fluisteren allemaal lieve woordjes.

 

Toen zagen ze de herdersjongen.

Maria richtte zich op en zei:

welkom, jongen... welkom...

Vier met ons de geboorte van dit bijzondere kind...

 

Inmiddels waren ook de grootmoeder en de andere herders aangekomen en zij knielden bij de kribbe. Grootmoeder bad en dankte God, en de herders sloten eerbiedig de ogen...

 

Maar het herderskind bleef stokstijf recht staan.

En toen deed hij boos een stap achteruit.

hij riep:

is dit nu die koning, grootmoeder, waar u het altijd over had.

Dit kindje hier in een stal,

in een voerbak voor schapen.

Dat kan niet! Dat kan helemaal niet!

Hij lijkt er niet eens op.

 

De herdersjongen draaide zich om en liep weg.

 

Hij krijgt mijn geschenken niet.. Nooit niet!

Met een klap sloeg hij de deur achter zich dicht...

 

De tranen stonden hem in de ogen.

Boos was hij, en teleurgesteld.

Weg liep hij, de donkere nacht in.

Weg van het licht boven de kribbe.

Weg van de engelen die zweefden in de lucht.

Weg van de muziek, die zij maakten

weg van de stal...

 

Maar dwars door de donkere nacht heen,

kon hij horen hoe het kind was beginnen te huilen,

toen hij zo boos weggelopen was.

Hij deed zijn handen voor zijn oren en liep verder.

Maar het geween van het kind in de stal achtervolgde hem..

Het raakte zijn hart...

Hij stond stil.

Het geween van het kind riep hem terug

terug.. naar het licht.

 

Het herderskind keerde zich om...

en ging terug..

 

En daar stond hij dan voor de tweede keer bij de stal.

Het zag hoe al die grote mensen in de stal,

Jozef en Maria, zijn grootmoeder en de herders, allemaal

probeerden het wenende kindje te troosten...

Ze spraken lieve woordjes. Maria nam het op schoot en begon zachtjes te zingen....

 

            HOE LEIT DIT KINDEKEN

 

Maar wat ze ook deden, hoe mooi ze ook zongen, het lukte hen niet. Het kindje bleef maar huilen.

Het herderskind stond bij de deur en zag het allemaal aan.

Wat moest hij nou doen?

 

Hij kon niet anders. Hij haalde zijn rugzak van zijn schouders, deed hem open en haalde zijn geschenken tevoorschijn:

 

Hij stapte naar de kribbe toe, knielde neer en zei:

 

Stil maar lief kindje...

Kijk eens: hier is een lammetje, een klein lief lammetje.

Voel eens hoe zacht z’n vacht is... Het is voor jou.

Hier en kijk eens:

Wat een mooie kaars ik voor jou gemaakt heb, met al die glittertjes erop, die sterretjes..

Hier ik zal hem aansteken, dan heb je wat licht hierbinnen in de donkere stal..

 

En hier, kijk eens, ik heb ook nog koekjes bij.. voor allemaal hier in de stal.

 

Het kindje in de kribbe was stil geworden.

Oh, kijk eens, zei Maria: hij lacht naar jou...

 

En opeens begreep het herderskind, dat hij toch de nieuwe koning gevonden had en dat hij altijd bij dit kindje wilde blijven.

 

            O KINDEKE KLEIN

 

 

5. Wij gaan op reis

 

Als wij nu zien, dat de hemel niet onbewogen kon blijven in die eerste kerstnacht ja, dat alle mensen in beweging zijn gekomen, die van dit evangelie hebben gehoord, of maar een glimp van dit licht hebben opgevangen: Maria en Jozef, de herders, de wijzen, de engelen, ja dat zelfs de kosmos niet stil kon blijven staan en een ster op pad stuurde om deze koning te begroeten...

moet het ons dan nog verwonderen dat het kerstverhaal ook ons aanspoort op te staan en op reis te gaan, uit het vertrouwde patroon van ons leven, uit de gezelligheden en verworvenheden, verslaafdheden van ons leven, op weg naar Bethlehem, om te knielen aan de kribbe van deze wonderlijke koning.

 

We mogen dan bij wijze van spreken menen de schaapjes op het droge te hebben, we worden toch aangespoord om ze -zoals de herders- achter te laten om die ene Naam te leren kennen die gegeven is onder de hemel tot ons behoud. Want al onze rijkdom en al ons bezit: het zijn aardse schatten: ze vergaan, ze kunnen ons leven niet schragen... De enige schat die nooit opgaat is de schat in de hemelen, een geestelijke schat, een geschonken goed... en die schat ligt nu in een kribbe, en die vreemde koning, die nederige mens, man van smarten straks... roept om erkenning, vraagt ons om geloof, dat is: vertrouwen, dat in zijn spoor het leven pas echt leven zal zijn… dat enkel waar Hij regeert Gods koninkrijk zal komen.

 

Een geestelijke avontuur zal dat zijn, dat zeker, een pelgrimage uit het vertrouwde om ècht Kerstfeest te vieren, het feest van de Umwertung aller Werte, van de redding van het verlorene, de rechtvaardiging van de goddeloze, de verhoging van de eenvoudige en de vernietiging van de zelfmachtige.. Wat een verandering van perspectief levert de zoektocht naar deze Heer ons op.

 

Toen God kwam… bleek hij een mens te zijn… menselijker dan de mensen.

            Het is een wonder voor ons ogen,

            wij zien het maar doorgronden ‘t niet.

 

En dat wonder roept tweeerlei reactie op…

1. Van Maria staat er: Maria bewaarde al deze woorden, die overwegende in haar hart.

Dat is een innerlijke manier, een bezonnen manier, introvert. De geestelijke reis gaat zo a.h.w. verder als een innerlijke reis… Maria’s leven  is nooit meer zoals te voren, niet alleen omdat ze van maagd moeder is geworden, maar ook omdat ze bezig blijft met wat daar nu gebeurd is... meditatief, altijd tussen de dagelijkse bedrijven door... de woorden en daden overwegende in haar hart: Letterlijk: syn-ballein / conferens =  heen en weer werpende, samenbrengende

Zo’n innerlijke reist duurt een leven lang.

 

2. Van de herders staat geschreven: En de herders keerden terug, God lovende en prijzende om alles wat zij hadden gehoord en gezien, gelijk hun gezegd was...

Dat is meer naar buiten gekeerd, meer zichtbaar, minder meditatief, meer uitbundig. Extravert Beide reacties zijn even legitiem. Christenen moeten elkaar op dit punt ook leren accepteren als complementair. Kenmerkend bij beiden is dat de terugkeer naar het ‘gewone’ leven niet het einde van het ‘wonder’ betekent, maar een doorwerking van het wonder in het gewone leven nastreeft… zodat ook dat gewone leven… bijzonder wordt. Gods woorden en daden komen erin tot ontplooiing en de mens bereikt zijn bestemming en alle dingen komen terecht…

Amen.

 

Gezang 147: Looft God gij christnen, maakt hem groot.

Geloofsbelijdenis

Gezang 147:  5 en 6

Collecten

 

Avondmaalsviering

Het kind ligt niet meer in de kribbe…

De engelen zijn terug naar de hemel.

Ook wij kunnen ons nu nog rond Christus scharen… om zijn woorden in te drinken en Gods grote daden ook ons toe te eigenen… door woord en sacrament.

 

Niet voor niets begint het aloude avondmaalsformulier en elke inleiding tot de eucharistieviering met een zin als Verheft nu uw hart naar omhoog sursus corda…, waar Christus Jezus is…, geen kindeke in de kribbe meer, maar gezeten aan de rechterhand van onze hemelse Vader….

Laten dat deze ochtend proberen te doen.

 

6. op reis met en naar God

 

V. Verheft uw harten tot God

A. Wij zijn met ons hart bij de Heer…

 

Ja, het is goed om onze God te danken en te prijzen,

overal en altijd. de God van Israël, de Heer van alle machten.

Altijd is Hij trouw gebleven, nooit heeft Hij zijn verbond verbroken.

Ja, het is goed om onze God te danken en te prijzen

overal en altijd.

En wel inzonderheid op deze dag,.. de dag dat gij zijt gekomen om onder ons uw woning te maken…

mens temidden van mensen..

Christus wij loven U, dat Gij gekomen zijt en zijt doorgegaan Gods naam te spellen..

totdat openbaar werd, dat Zijn naam oneindige bewogenheid, grondeloze liefde is

liefde die doordringt in het hart.

liefde die geneest van binnen

liefde die het kwaad doet verbleken

liefde die de dood overwint...

kwetsbaar in ons midden als een kind..

 

… die, toen zijn levensweg zijn einddoel bereikte

zijn vrienden samenriep, een brood nam, de dankzegging uitsprak, het brak en zei:

Dit is mijn lichaam voor u.

Doet dit tot mijn gedachtenis.

En ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was en Hij zei:

Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed. Doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis. Want zo dikwijls gij dit brood eet en deze beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt.

 

Vol verwonderig over zijn geboorte… en vol dankbaarheid over zijn levensgave willen wij nu met elkaar het avondmaal vieren.

 

Komt dan want alle dingen zijn gereed.

 

Het brood, dat wij breken, is de gemeenschap met het lichaam van Christus.

Neemt, eet, gedenkt en gelooft, dat het lichaam van onze Heer Jezus Christus gegeven is tot een volkomen verzoening van al onze zonden.

De drinkbeker der dankzegging, die wij dankzeggend zegenen, is de gemeenschap met het bloed van Christus. Neemt deze beker, drinkt allen daaruit, gedenkt en gelooft, dat het dierbaar bloed van onze Heer Jezus Christus vergoten is tot een volkomen verzoening van al onze zonden.

 

Gebed des Heren

Slotlied (met toeters en bellen: Midden in de winternacht..)

Zegen

 

lijst met preken