Home

     

 

 

 

 

preek over Lukas 15: 20  

18 maart 2007, Genk

 

                        "En toen hij nog veraf was,

                        zag zijn vader hem

                        en werd met ontferming bewogen."

 

 

Gemeente,

Dat wij God als een Vader mogen aanroepen is één van de wonde­ren van het geloof. Misschien realiseren we ons dat niet altijd, we zijn het zo gewend: "Onze Vader, die in de hemelen zijt". Toch is het misschien wel het diepste mysterie van het geloof, dat wij dàt mogen zeggen, Vader... tegen God.

 

Israel heeft het ons geleerd: Zij hebben God leren kennen in de loop van de geschiedenis als HERE, de God met de naam, die betekent: IK BEN ER. En Hij was er ook, in de diepte van de slavernij in Egypte, in de doortocht doorheen de woestijn. Hij was erbij, wel eens anders dan het volk dacht of verwachtte, maar toch Hij was er. Telkens weer. Zoals een vader er is, niet altijd op commando, met een zekere afstand, maar toch nabij.... Ik weet dat het cliché is om dat zo te definiëren, maar onze oerbeelden zijn niet mode gevoelig en ook niet onder de indruk van policital (gender) correctness.

 

En zo - gaandeweg - ontwikkelde de relatie tussen God en zijn volk zich tot een innige verbondenheid: God werd de Vader van zijn volk. "Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen": (zoon = Israel). weet u nog.

In het Oude Testament heeft God een gezicht. Een aangezicht dat over ons kan lichten, dat vriendlijk is, dat zich ook kan afwenden, maar in elk geval: betrokken op ons…

 

De Psalmen kunnen ons nu nog, na zovele eeuwen na hun ontstaan, onthutsen door de vrijmoedigheid waarmee Gods naam dan soms wordt 'uitgeroepen', 'aangeroepen':

Heer, laat mij niet be­schaamd worden, want ik vertrouw op U...

 

En die God, de God van Israel, de vader van zijn volk, mag dankzij de Zoonvan Israel, Christus Jezus, dan ook onze 'God', onze Vader zijn. Weet u nog: Als hij gedoopt wordt, dan worden ook wij geadopteerd…

 

En gemeente, dan is het eigenaardig, dat met zo'n God, zo'n Vader, er toch nog problemen ontstaan. Tussen de kinderen onderling: Ons tekstgedeelte (zeker de drie eerste kleine gelijkenisjes) staat in het kader van een twist: een broedertwist: wie mag Gods kind heten, wie is onze broeder, waar ligt de grens...  van Gods gezin ?

 

Een aantal van de erkende broe­ders (hier farizeeen en schriftgeleerden genoemd, maar het zouden ook wij kunnen zijn) hebben nogal wat moeite om hun broeders en zusters te herkennen in het 'volk' waar Jezus zich mee omringt... Dat gáát toch zomaar niet, lijken ze te zeggen... Jezus gelijkenissen zijn scherp: Een verlorene gered? de hemel jubelt, God straalt van vreugde en jullie mopperen... Ongelooflijk.

Deze primaire spits van Jezus gelijkenissen zit ook in de vierde gelijkenis, die van de verloren zoon... Daar zit zij in de staart, in die mopperpot van die oudste broer, zijn 'afgunst'... hij kan het niet hebben dat zijn vader 'die jongste zoon van hem' (hoort u het: hij erkent zijn broer niet meer als zodanig)  'gunst' bewijst... terwijl hij er dagelijks van mag leven... Afin...

 

Dat is wel duidelijk. Denk ik.

 

Maar deze zelfde gelijkenis voert ook een nieuw element in ten opzicht van de vorige drie. Het is een ander element van de relatie 'Vader-kind' …

De mens, die God zo genadiglijk aanneemt tot zijn kind, in de gestalte van de jongste zoon zegt die mens tegen de Vader: Ik moet jou niet meer.

Hij bedank stichtelijk om zijn kind te zijn. Hij verbreekt de band, trekt weg. Hij zegt het 'kindschap' eenzijdig op.

 

Dit is wat de eerste zoon uit de gelijkenis heeft gedaan. Hij heeft tegen zijn vader gezegd: "Geef mij mijn erfdeel" en door dat te doen heeft hij zijn vader bij diens leven a.h.w. doodverklaard. Naast broedertwist, gaat het hier dus ook over vadermoord.

 

De jongste wilde niets meer met zijn vader van doen hebben.

Hij zou voortaan wel leven met de goederen van zijn vader, op zijn eigen wijze. Hij schaft de Vader af om te doen wat hem invalt, om met het zijne... - d.w.z. eigenlijk is het niet van hem, maar van zijn vader, dat is juist zijn probleem -, om daar mee te doen, wat hìj wil, wat hem goeddunkt.

 

Datgene nemen, dat van de Vader is, en daarmee handelen alsof het van jou is. Dat is oneigenlijk gebruik, dat is diefstal, erger nog: dat is zonde: Daardoor missen de dingen des Vaders hun doel, daardoor gaat hun zin… hun goedheid verloren, daardoor verliezen de scheppingsgaven Gods hun grote waarde.

 

Dat is dan ook precies gemeente, wat wij alom zien gebeuren.

Dingen die in beginsel goed zijn, zolang we ze beschouwen als zijnde van God, worden corrupt, slecht, voos, wanneer ze van God worden losgemaakt, wanneer de mens ermee aan de haal gaat. En dan geldt: Bederf van het beste is het slechtste.

 

Ik noem u een eenvoudig voorbeeld:

Het verstand: Volgens alle kerkvaders typisch een gave van God. Calvijn zag daarin zelfs het 'beeld van God' in de mens. En inderdaad: Zolang het verstand en haar voortbrengse­len, wetenschap en techniek.. zich als gaven van een 'hogere instantie', dus in hun uitoefening  weten door God... zo gebruikt worden, dat ze beseffen, dat ze zelf god niet zijn, niet almachtig... zolang kunnen ze dienst­baar en nuttig zijn, ja fascinerend en verrijkend voor het menselijk bestaan.

Als ze echter van God losgemaakt worden en  gaan woekeren, te gelde worden gemaakt... gecommercialiseerd... 'oneindigheidspretentie' krijgen... zichzelf 'goddelijk maken'... dan worden ook het verstand (+wetenschap en techniek) iets vreselijks: Wat zij naast heil, al voor onheiligs en onheilspellends hebben gebaard ... ik hoef het u niet uit te leggen. Hoe onze samenleving er enerzijds wel, anderzijds niet beter door geworden is ook. Hoe het 'mens-zijn' er enerzijds wel bij gebaat is èn anderzijds juist ondermijnd wordt...

 

"Wanneer het vermogen van de Vader te gelde wordt gemaakt, wordt het een kwade kracht. Wanneer wij met Gods gaven aan ons aan de haal gaan keren ze zich tegen ons..."

 

We zien het gebeuren in onze gelijkenis.

 

De zoon offert het vermogen op het altaar van de Mammon, de god van het geld, de commerce, de produktiviteit... het moet 'opbrengen' en dus denkt hij nou eens ècht te gaan léven: Zonder God, zonder vader, zonder grens... een leven in over­daad. En inderdaad: eerst gaat het prima: Alles is mogelijk voor hen die geld hebben! Alles is te koop.

 

Maar één ding heeft hij niet door: Uit het kindschap Gods is hij inmiddels gevallen in het knechtschap van andere machten.

Hij is niet vrij meer, integendeel, hij is gevangen.

Hij kan zichzelf geen halt meer toeroepen, hij is verslaafd... aan overdaad, big spender, genot, het nú, begerig: absoluut... En zo rent hij halsoverkop de afgrond in.

 

Hij dacht de vrijheid tegemoet te gaan, hij raakt echter verstrikt in het 'snelle oppervlakkige consumerende léven', dat wel leven lijkt, maar uiteindelijk geen leven is... Hij gaat verlo­ren.

 

Het harde mensenlot valt over hem. Als mammon geen geld meer krijgt, dan wordt hij moloch, een god die zijn eigen kinderen verteert. De jongste zoon wordt afhan­kelijk van de barmhartigheid van de mensen, welnu dat is niet zo mooi, want het is gevaarlijk te vallen in de handen der mensen, ze zijn vaak zo meedogen­loos.

 

Hij moet ontdekken, dat in de wereld varkens belangrij­ker zijn dan mensen. de zwijnen krijgen te eten, de mensen niet. Zo is het als de wereld haar ware aard openbaart. Luxe maaltijden voor dieren, geen brood voor mensen... Het is een symptoom.

Het leven is hard, als we God als Vader hebben afgeschaft. Het is de verloren­heid zelf. Als we de begrenzingen en verbanden afschaffen, dan is het: alles of niets...

Ieder voor zich. En de jongste zoon in deze rat-race… voor zich: is niets.

 

Dan herinnert hij zich iets. Hij herinnert zich het vaderhuis, hoe het daar was. Hij herinnert zich zijn Vader, die hij dood­verklaard had, overtollig, enkel goed als erflater...

En Hij komt tot zichzelf, d.w.z. hij ontdekt dat hij zijn leven heeft verspeeld, zijn ziel verloren en dat hij ook nooit meer kind zal kunnen zijn. Ja, tot jezelf komen is niet altijd leuk..

Hopeloos is zijn toestand. Hij heeft immers zijn ganse erfdeel al opgemaakt. Hij is kind-af. Had hij zijn vader niet zelf doodverklaard.

 

Nu aan het eind van zijn weg gekomen is, bemerkt hij dat de weg terug gesloten is. Zijn vader is niet meer.

 

Er is enkel nog de man die ooit zijn vader was, die daar ver weg leeft in een heerlijk huis omringd door dagloners, een heer is dat, baas over vele slaven. Onbereikbaar ver!

Hij kan m.a.w. zich zijn vader niet meer voorstellen als zijn vader, Hij kan zichzelf niet meer definiëren als zoon van zijn vader. Dat recht heeft hij -en dat beseft hij terdege- voorgoed verspeeld.

 

En toch gaat hij terug, maar niet als zoon. Dat was hij misschien ooit, maar nu niet meer.

Hij komt niet verder dan zichzelf voor te stellen als daglo­ner bij de man die eens zijn vader was.

 

Dat is de bittere werkelijkheid van de verloren zoon.

Toch gaat hij op weg: Beter knecht, slaaf zijn van de vader, dan zogenaamd vrij onder de machten en dan te gronde gaan..

Zijn voeten zoeken de weg terug uit het vergelegen land. Geloof belijden doe je met je voeten:  of je opstaat en op weg gaat, de weg die je gaat…

en hij stond op en keerde naar zijn vader terug...

 

"niet meer waard uw zoon te heten..."

 

"laat mij uw knecht zijn"

 

"En toen hij nog veraf was, zag zijn vader hem

en werd met ontferming bewogen"

 

"En toen hij nog veraf was" inderdaad: dichterbij dan veraf komen we nooit.

Maar heel deze afstand tussen God en mens, deze kloof tussen onze Vader en ons, die zijn kinderen niet meer zijn, een kloof van onze kan onoverbrugbaar…

 kan ons tòch niet scheiden van de liefde van de Vader die altijd de Vader blijft voor zijn kinderen.

 

Inderdaad, niets kan dat, geen macht, geen leven, geen dood... niets... ook onze zonde niet.

"En toen hij nog veraf was, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewogen en snelde hem tegemoet viel hem om de hals en kuste hem..."

 

Gemeente, dat is het evangelie in één beweging.

De Vader herstelt, terwijl de zoon nog van verre was, de relatie tussen hen. In één moment van grote blijdschap wordt wat de zoon in lange jaren van vervreem­ding en verdriet kapotgemaakt had, weer geheeld.

Dat ogenblik is de kus, de omhelzing: Dat is de zoen, de verzoening …

 

Nu is openbaar hoe de dingen ten diepste altijd gelegen hebben:

De verloren zoon mag zijn vader dan wel doodverklaard hebben, de vader heeft dat nooit omgekeerd gedaan: Ookal was hij dood­verklaard door zijn zoon... hij heeft altijd op een opstan­ding van zijn zoon gerekend.

 

Gemeente, dit is het volle evangelie en daar mag geen jota bij en geen tittel vanaf gedaan worden.

Hoe ver wij ook afdwalen van de Vader, Hij houdt ons in zijn hart. Hoezeer wij ook Gods afwezigheid voelen, hoezeer wij ook in zak en as terneer­zitten in een voor ons van godverlaten wereld, door eigen schuld, en door de oncontroleerbare gevolgen daarvan; De Vader staat nog steeds op de uitkijk. Hij rekent op onze terug­keer.

 

Ja, al zijn wij dood, de liefde van de Vader wekt ons weer tot leven,

al zijn wij verloren, de liefde van de Vader vindt ons.

Daarom kan de Vader ook tot de slaven, en tot die andere broer, die nu op zijn beurt dreigt een verloren zoon te worden, omdat hij verhardt in zijn schijnbare gelijk... zeggen: Sta op, kom erbij, laten wij feestvieren en vrolijk zijn, want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden.

 

amen
 

mededelingen

 

lied: psalm 122: 1 en 2

 

votum en groet

 

aanvangstekst:

Het is vandaag zondag LAETARE: zondag: verheugt u

verwijzing naar de gelijke­nissen uit Lukas 15

Ik zeg u, dat er blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert, meer dan over 99 recht­vaardigen, die geen bekering van node hebben.

 

lied: psalm 122: 3

 

kyriegebed:

Heer, onze God, Gij verheugt u over ons, d.w.z. als wij ons tot u wenden..

als wij u tegemoet gaan, tegemoet leven..

Het is echter maar de vraag of wij dat wel willen..

omdat het teveel kost misschien,

of omdat we uw recht en gericht niet belangrijk genoeg vinden...

Heer, zo zijn wij, mensen... zo zitten wij in elkaar... Wij bidden u dan ook:

Keer Gij u tot ons, opdat wij ons tot u keren,

zoek gij ons, opdat wij u vinden.

Bescherm ons tegen onszelf, onze eigenwijsheid,

 

lied: gezang 437: 1

gebodslezing: Jeremia 31: 31-34

lied: gezang 437: 2 en 3

 

gebed voor de opening der Schriften

INLEIDING de setting van deze gelijkenissen: is vers 1:           

De ergernis van de vromen over het gezelschap waar jezus in verkeert: hij gaat met zondaren om, is gezien met tol­lenaars, met hoeren... allemaal verlorenen. Gevaarlijk. laat ze !:

(Wie met pek omgaat wordt ermee besmet.). Antwoord: Juist òmdat die verloren dreigen te gaan, daarom moet je met ze omgaan, ze opzoeken, zoeken tot je ze vindt.

(Goedheid is besmettelijk.)

 

-Schriftlezing: Lukas 15: 1-10  / Lukas 15: 11-32

-           gezang 50: 1 en 2

 

-preek

-lied: psalm 103: 3 en 5

-           geloofsbelijdenis

-           Klein Gloria

 

-dankgebed en voorbeden

-collecten

-slotlied:  gezang 192, 1 en 6

-heenzending en zegen  // "amen.."