Veel biografische overzichten van
het veelbewogen leven van Calvijn blinken uit in correcte weergave van de
feiten, maar zijn niet erg boeiend om te lezen. Als je iemand wilt leren
kennen, dan zijn feiten prima als kapstokken, maar zonder de bijbehorende
verhalen komt de persoon in/achter die feiten niet tot leven. Het blijft een
skelet, en wordt geen mens van vlees en bloed. In dit opstel focust de
auteur op de jonge jaren van Calvijn, omdat hij van mening is dat dan de
grondlijnen van een mensenleven worden getrokken (beslissingen,
gebeurtenissen) en typische karaktertrekken dan nog ungeschützt getoond worden.
Calvijn verdient onze aandacht, niet
omdat hij ‘heilig’ zou zijn of zijn geschriften toch wel ergens door God
‘geïnspireerd’ (natuurlijk niet, gewoon intelligente, vaak knap geschreven
tractaten, commentaren en leerboeken), maar omdat hij – los van de mening
die men over hem heeft – vanuit Genève mede het aangezicht van Europa heeft
bepaald. Dat heeft hij vooral gedaan door de manier waarop hij
hervormingsgezinde christenen die omwille van hun overtuiging moesten
vluchten of onderduiken, heeft bijgestaan; niet enkel met raad, maar ook
metterdaad. Hij zette zich actief in voor de opvang van de vele
vluchtelingen. Hij wist immers wat dat was, ontheemd zijn, hij was het zelf:
Rond z’n 25ste had hij zijn vaderland ook verlaten omwille van
zijn geloof. Onderwijl correspondeerde hij met ongeveer half Europa, van
prins tot pauper, geleerde tot ambachtsman en schreef hij een eindeloze
stroom aan boeken en tractaten om de vernieuwde leer uit te leggen, en te
verdedigen tegen aanvallen. Zo heeft hij in Genève mensen die op drift waren
geraakt onderdak verschaft: letterlijk in Genève, en waar hij maar
kon, maar ook figuurlijk: een spiritueel onderdak: hij bouwde in en
vanuit Genève aan een kerk, waar die ontheemde gelovigen zich thuis zouden
voelen, met God en met elkaar konden communiceren...
Het beeld dat men van Calvijn heeft
over het algemeen niet positief. Hij wordt meestal afgeschilderd als een
verzuurde en benepen man, een despoot van wie niets mag. Ten onrechte meen
ik. Het resultaat van eeuwen propaganda èn contra-propaganda. Natuurlijk had
hij zijn blinde vlekken, z’n kleine kantjes; en hij zal gefaald hebben op
beslissende momenten... wie niet? Hij was immers ook maar een mens en juist
daarom heeft ook hij recht op een billijke beoordeling door het
nageslacht. Daarom wil ik u graag iets laten proeven van “zijn leven, zoals
het was”. Overigens: niemand die Jean Cauvin (want zo heet hij eigenlijk)
in zijn jonge jaren gekend heeft, zou voorspeld hebben dat hij een
kerkleider van Europese statuur zou worden. Hijzelf waarschijnlijk nog het
minst. Hij was met heel andere dingen bezig.
Maar ja,
soms heeft het leven andere dingen in petto... of moeten we zeggen heeft
’God’ andere plannen met ons.
Calvijn stamt uit een ras van
Picardische handwerkslieden (of schippers,
ik lees beide). Picardiërs worden wel eens de zuiderlingen van het Noorden
genoemd (Michelet), zo koppig als vurig, voortvarend en
welbespraakt. Calvijn’s vader, GérardCauvin, had zich
opgewerkt – op eigen kracht waarschijnlijk – tot rechterhand en secretaris
van de bisschop van Noyon. Een bisschop die op zijn beurt weer gelieerd was
met de burgerij en de plaatselijke adel. Zo ging dat in die dagen. Deze
Gérard had grootse plannen met z’n kinderen – we weten van drie
(vier?) jongens en
twee meisjes – Via z’n connecties moest het mogelijk zijn elk van hen een
mooie toekomst te bereiden.Al spoedig merkte Papa dat
Jean een pienter kereltje was, leergierig: ongelooflijk. ’t Type van: geef
hem een boek, maakt niet uit waarover, hij verslindt het èn na afloop kan
hij je nog vertellen ook wat er in stond. Neem hem mee naar een processie en
hij kan je na afloop het hele gebeuren in détail schetsen. Zo eentje. Dat
laatste had trouwens z’n moeder, Jeanne Lefranc, gedaan, een vrouw
uit het burgerlijk milieu van Cambrai/Kamerijk.
Zij is gestorven toen Calvijn nog geen 6 jaar oud
was. Van haar wordt gezegd
dat ze mooi was (aldus de latere legende, dus geen feit)
èn devoot. Dat laatste weten we van Calvijn zefl -
en voor alle duidelijkheid – dit was
voor Calvijn een positieve herinnering aan zijn moeder. Ook
de processie hoort tot zijn jeugdherinneringen.
Afin, Papa weet het voor
elkaar te krijgen dat de jonge Jean naar het kathedraalcollege van Noyon
mag, een eliteschool. En als de basisopleiding voltooid is, richten zijn
ogen zich op Parijs, de unief. Maar dat kost geld, veel geld. En dat had de
familie Cauvin niet. Secretaris van de bisschop was een aardige job, maar
rijk werd je er niet van. Op voorspraak van de bisschop, kreeg Jean in mei
1521, (nog geen 12 jaar oud dus) de functie van kapelaan van één van de
altaren van de kathedraal van Noyon (Notre Dame de Gésine, Onze Lieve
Vrouw in barensnood, een nu verdwenen kapel, die zich meteen links van het
koor moet hebben bevonden). Niet dat hij ook het werk van kapelaan
moest doen (dat kon ook niet: hij was niet gewijd), neen. Het betrof het recht op de inkomsten van de
kerkelijke goederen verbonden aan die kapel (beneficie). Van het geld kon hij desgewenst
zijn vervanger betalen en hield dan nog ruim genoeg over voor de
studiekosten, een zeer gebruikelijk procédé in die dagen ('een
geestelijk ambt uitoefenen 'per procuratie' heeft dat. Voor de persoon in
kwestie dus een 'sine cure'). Wel werd van deze
kerkelijke beursstudenten verwacht dat ze zich zo rond hun 25ste
de tonsuur zouden laten toedienen, dat wil zeggen: toetreden tot de
geestelijke stand. Maar zover was het nog lang niet. De jongen moest nog 12
worden.
In Parijs aangekomen stort hij zich
op de studie. Als vooropleiding voor de theologie moest je in die dagen
eerst alle andere studies met succes hebben afgerond. Dus Calvijn studeerde
letteren, wijsbegeerte, volgde onderricht in de Latijnse grammatica en
retorica etc.
Hij woonde bij een oom, en kreeg privé les van Mathurin Cordier, een
vooruitstrevend pedagoog en humanist (later door Calvijn naar Genève gehaald
om het onderwijs te hervormen/op poten te zetten). Hij werd snel een echte student, bekend om z’n fabelachtig
geheugen èn z’n scherpe geest. Hij zocht graag het debat, èn beet zich dan
als een terriër vast in z’n onderwerp. In Parijs verlatijnste Jean naar de
toenmalige gewoonte zijn naam: Johannes Calvinus. Dat klonk ook veel
sjieker en geleerder. Hij studeerde vlijtig en behaalde in 1528 de graad van
Magister Artium, Master of Arts. Met andere woorden: Calvijn was er
klaar voor, helemaal, om met de hoogste, nobelste en verhevenste aller
studieën te beginnen: de theologie... een zware opleiding, maar als je die
met succes wist te bekronen, dan stonden de hoogste kerkelijke en
academische posities voor je open.
Maar ja,
soms heeft het leven andere dingen in petto...Vanuit Noyon komen er plots
instructies dat hij geen theologie mag gaan studeren, maar rechten moet gaan
doen.
Wat was er aan de hand? We moeten
gissen, maar één ding weten we: Rond die tijd is Gérard Cauvin in
aanvaring gekomen met de bisschop, een administratieve kwestie. Had
hij als Picardiër moeite om toe te geven, concessies te doen (zo
vader zo zoon?). In elk geval werd door
zijn halsstarrigheid de botsing, op
zich een kleine zaak, tot een langdurig conflict, uitlopend op de
excommunicatie van Calvijn’s vader. En: hij in conflict met de
clerus, dan ook z’n zoon niet meer in dienst van de kerk,
en dus een andere studie (met uitzicht op een wereldse carrière). Of was het
proces van kerk-vervreemding al begonnen bij de student? Hoe dit ook zij:
het werd Rechten in plaats van
theologie. Om een lang verhaal kort te maken.
Drie jaar later, 1531, is Calvijn meester in de rechten. Kort daarna
overlijdt zijn vader en kan Calvijn voor het eerst in zijn leven zelf gaan
bepalen wat hij wil. En niets, werkelijk niets, wijst bij de inmiddels
23-jarige intellectueel erop, dat hij een bijzondere interesse had voor
theologie of kerkelijke toestanden. Neen, hij verkeert in
christelijk-humanistische kringen, is goed op de hoogte geweest van wat er
gistte en broeide in de kerk, maar als toeschouwer. Uit
zijn brieven blijkt dat hij zich wel kon opwinden over de halsstarrigheid
van de conservatieve vleugel, maar altijd van op een afstandje, not
involved
Calvijn zet zijn studies voort,
bouwt een indrukwekkend netwerk op van hooggeplaatste en geleerde vrienden.
In in 1532 besluit hij dat het tijd is in de openbaarheid te treden. Op
eigen kosten publiceert hij een commentaar op Seneca’s verhandeling over
de zachtmoedigheid. Hij stuurt zelf 100 ex. naar Orléans en biedt aan
desgevallend nog meer exemplaren op te sturen en schrijft aan een
jeugdvriend: “Het boek is gedrukt, de teerling is geworpen...” Het is
duidelijk, hij ambieert een academische loopbaan.
Waarom ook niet?! Reeds tijdens z’n studententijd had hij met bijlessen geld
verdiend. In Bourges had hij zichzelf Grieks geleerd en zijn scherpe geest
en helder inzicht werd alom geprezen. En als dan in 1533 z’n vriend
Nicolas Cop tot rector van de universiteit van Parijs wordt aangesteld,
ziet het er veelbelovend uit voor de jonge intellectueel uit Noyon....
Maar ja,
soms heeft het leven andere dingen in petto...
Net op het ogenblik dat Calvijn’s
moment de gloire lijkt aangebroken, beginnen de panelen van zijn leven
te schuiven en verandert de hele scène. In 1533 staat Parijs op z’n kop,
niet vanwege Calvijn natuurlijk, maar vanwege de koningin van Navarra,
Marguerite, de zus van de koning. Zij had het bestaan om in het Louvre een
predikant te laten preken tijdens de Vasten, die dingen had gezegd die heel
erg leken op wat Luther in Duitsland ook had gezegd. Hij had het gehad over
het belang van een oprecht en doorleefd geloof. Nog opvallender was waarover
hij had gezwegen: met geen woord had hij gerept over boetedoeningen, vasten,
bidden tot Maria en de heiligen, bedevaarten, speciale devoties etc... En
het volk hing aan zijn lippen. Nicolas Cop, rector van de
universiteit, besluit een duit in het zakje te doen. Tijdens de
openingsrede van het academiejaar spreekt hij de conservatieve fractie
vermanend toe, zich beroepend op het evangelie... En zo is de bal aan het
rollen gegaan, de teerling geworpen, maar op een heel andere manier
dan verwacht en verhoopt. Calvijns naam wordt genoemd in samenhang
met de redevoering van rector Cop.
Als 1533 het wonderjaar van de
hervorming in Frankrijk is, dan is 1534 het rampjaar. Enkele extremistische
hervormingsgezinden gooien roet in het eten door een grof en
beledigend pamflet over de 'heilige mis' te verspreiden, inclusief een
frontale aanval op de priesterlijke kerk. Daarmee verspelen de
hervormingsgezinden de gunst van het volk Ook de
koning keert zich nu
tegen de gematigden. Zelfs de hofpredikant
(Roussel) wordt gearresteerd. Het resultaat is dat eind 1534
velen hals over kop het land moeten verlaten. Wat er in die periode in het
hoofd en hart van Calvijn is omgegaan, weten we niet. Het enige dat Calvijn
erover kwijt wilde later, is dat via een subita conversio, een
onverwachte ommekeer, en wel om precies te zijn een ommekeer ad
docilitatem (te verstaan als ‘ontvankelijkheid om zich te laten
onderrichten): God heeft hem – naar eigen zeggen – losgemaakt van ijdele
wereldse zaken en in gericht op de studie van de echte belangrijke dingen,
d.w.z. die zaken die Gods Woord aan de orde stelt.
In augustus 1534, voordat Calvijn
Frankrijk keert hij terug naar z’n geboorteplaats, Noyon, om officieel
afstand te doen van zijn kerkelijke inkomsten. Hij is 25. Hij moest kiezen:
Laat ik mij wijden tot geestelijke of ga ik een andere kant op. De keuze is
duidelijk: zijn leven gaat een andere kant op. Welke weet hij niet. Hij
heeft ideeën en dromen genoeg en die worden nog steeds gekenmerkt door de
adjectiva: rustig, studie, boeken.
Maar soms
heeft het leven heel andere dingen voor ons in petto, of moet ik nu weer
zeggen: heeft God andere plannen...
Nadat Calvijn Frankrijk heeft
verlaten, gaat hij naar Bazel, o.a. om Hebreeuws te leren. Daar begint hij
ook aan een nieuw boek. In 1536 komt het uit. Deze keer is het niet een
geleerd commentaar op een klassieke tekst, maar een korte en krachtige
uiteenzetting van de hoofdzaken van de christelijke leer, een soort
catechismus. Het verschijnt anoniem. Dat is een voorzorgsmaatregel, want een
geïnteresseerde lezer zou ogenblikkelijk de verwantschap met gedachtengangen
uit Luther’s grote Catechismus hebben vastgesteld… Het werd een bestseller,
waarschijnlijk omdat de hele inhoud van de christelijke godsdienst in
dit boek glashelder wordt samengevat en heel bevattelijk onder woorden wordt
gebracht. Overigens opnieuw geschreven in een elegant en helder
humanistenlatijn. Dit boek, de Institutie,wordt vergezeld van
een brief aan de Franse koning, in het Frans geschreven. En die brief maakt
duidelijk dat er een Fransman op het toneel is verschenen, die alle
capaciteiten heeft om aan het Franse volk duidelijk te maken, waar het in
het geloof, in het leven, en in de kerk op aankomt… en eentje die ook niet
bang is om de allerchristelijkste koning op z’n plichten te wijzen:
Bescherming van hen die in eer en geweten dit geloof belijden en de
stimulering van de hervorming van de kerk in deze richting.
Zijn geschriften worden gelezen, een
reeks pamfletten volgt en al snel is zijn naam gemaakt. Heb je een
debater nodig, vraag Calvijn en je tegenstander zal van goeden huize
moeten komen om overeind te blijven. Heb je een leerboekje nodig of een
strijdschrift, richt je tot Calvijn en je krijgt per kerende post, en steeds
vaker niet meer in Latijn, maar in soepel en helder Frans. Al snel wordt de
jongeman dan ook betrokken bij allerlei initiatieven om de kerk te
hervormen... niet in Frankrijk, want daar waait de wind nog steeds uit de
tegengestelde hoek, maar wel in de Franssprekende steden rondom.
Het zou te ver voeren om het hele
veelbewogen leven van Calvijn in détail weer te geven, maar op twee aspecten
wil ik nog kort ingaan, omdat zij de sleutel zijn tot het begrijpen van veel
andere aspecten: Calvijn’s haat-liefde verhouding met Genève èn zijn
onwrikbare overtuiging dat hij gelijk had.
In tegenstelling tot wat men meestal
denkt, had Calvijn eigenlijk niets met Genève. Hij is er eigenlijk
per ongeluk terecht gekomen. In 1536 wil hij vanuit Parijs (waar hij nog een
aantal familiezaken heeft geregeld) naar Straatsburg om Martin Bucer op te
zoeken, een ex-dominicaan, die met een aantal collega’s de hele kerk van
Straatsburg had weten te hervormen en die enkele imposante bijbelcommentaren
had geschreven. Tegelijk hoopte Calvijn daar zijn kennis van het Hebreeuws
nog wat bij te spijkeren, want in die stad zaten een aantal eminente
hebraici (Bucer zelf las zowel bijbels als Mishna-hebreeuws, ’t is maar dat
u ’t weet). Vanwege plots opgelaaide vijandelijkheden tussen de Franse
koning en keizer Karel V, moest hij echter via Lyon en Genève naar
Straatsburg reizen. Hij was niet van plan er lang te blijven. Maar het liep
anders. Zijn jeugdvriend, Louis du Tillet, was ook in Genève en had de komst
van Calvijn gemeld aan één van de senior predikanten van Genève,
Guillaume Farel.
Deze
Farel nu – zo gaat het verhaal – snelde ogenblikkelijk naar de herberg waar
Calvijn verbleef, en smeekte de jongeman om niet verder te reizen, maar in
Genève te blijven om hem te helpen. Onthutst door dit onverwachte verzoek,
voert de jongeman allerlei bezwaren aan, spreekt over zijn studieplannen
etc... Maar Farel geeft niet op; hoe meer Calvijn terugschuwt, des te harder
begint hij aan te dringen. Calvijn geeft echer niet toe, totdat Farel
tenslotte, bevend van toorn, zijn stem verheft en Calvijn toebuldert:
“In
de naam van God almachtig, zeg ik U dit: als ge weigert U hier met ons
aan dit werk des Heren te geven, zal God u vervloeken, want gij zoekt u
zelf meer dan Christus!”
Hevig verschrikt ziet Calvijn af van
de voorgenomen reis, voornamelijk omdat hij – zo biecht hij zelf 20 jaar na
dato heel eerlijk op – het gevoel had dat in de donderpreek van Farel (ik
citeer) “God zelf van omhoog zijn hand uitstrekte om mij tegen te houden.”
Veel moderne wetenschappers
twijfelen aan het historische gehalte van dit verhaal. Ik eigenlijk niet.
Calvijn is er de man niet naar om zulke dingen te verzinnen en het klopt
helemaal met de Calvijn, zoals we die hebben leren kennen. Het klopt ook met
het karakter van Farel. Die was berucht om z’n explosiviteit en z’n
dwingende retoriek. En trouwens, zelfs als het legende is, dan nog is het
veelzeggend, dat Calvijn het verhaal zo verteld: Hij voelt zich
tegengehouden door God. Hij had zich zelf z’n leven dus anders
voorgesteld. Ik kom daar straks nog op terug in mijn slotbeschouwing.
Calvijn blijft dus in Genève en
vervoegt het team van hervormingsgezinde predikanten, aan wie het
stadsbestuur de hervorming van het kerkelijk leven en de eredienst had
toevertrouwd. Al spoedig rezen er echter spanningen tussen de plaatselijke
bevolking en de manier waarop deze ‘buitenlandse predikanten’ te werk
gingen. De inwoners van Genève ergerder zich vooral aan de manier waarop de
predikanten zich het recht toeëigenden te bepalen wie er wel en wie er niet
aan het Avondmaal (voorheen ‘ter communie’) mocht. Dat wilden de predikanten
namelijk regelen via de verplichte ondertekening van een
geloofsbelijdenis.
De inwoners van Genève wensten
echter niet gedwongen te worden en na veel gepalaver trok het stadsbestuur
partij voor haar eigen burgers en floot de predikanten terug. Koppig
volhardden dezen echter in hun eis en toen ze – daarom – rond Pasen
weigerden het Avondmaal te bedienen, werden ze ontslagen èn uit de stad
verbannen. Pas drie jaar later (1541) zou Calvijn terugkeren en in een
moeizaam politiek en kerkrechtelijk gevecht langzaam maar zeker het zeel
naar zich toetrekken, om uiteindelijk in 1555 de raad zover te krijgen dat
het consistorie van predikanten inderdaad de volledige bevoegdheid
kreeg over het kerkelijk leven in Genève. Nu kon zijn opdracht pas echt
volbrengen: het weerbarstige en weerspannige Genève, omvormen tot een stad
waarin God het voor het zeggen had, een toevluchtsoord voor allen die
zuchtten onder het juk van een – volgens Calvijn – ontaarde kerk.
Vluchtelingen uit Frankrijk, van
hoog tot laag, vonden in Genève een onthaal en een geestelijk onderdak, waar
ze in Frankrijk alleen maar van konden dromen. En samen met z’n collega’s in
Straatsburg, Zurich en Basel bouwde Calvijn verder aan een netwerk van
kerken in heel Europa, gemeenschappen van gelovigen die gesticht werden rond
een centrale geloofsbelijdenis, maar verder veel vrijheid hadden in de
organisatie. Deze kerken noemden zichzelf vaak ‘hervormde of gereformeerde’
kerken, juist om aan te geven dat het geen andere religie was, maar
de aloude christelijke religie, maar nu ‘her-vormd’.
Louis du Tillet,
een jeugdvriend van Calvijn, met wie hij ook zijn omzwervingen had gedeeld,
en die al iets voor Calvijn in Genève was aangekomen, had het daar een
poosje aangezien, maar was na een korte periode gewoon teruggekeerd naar
Frankrijk en had daar – tot afgrijzen van Calvijn – zelfs een kerkelijk ambt
aanvaardt. Dat kon Calvijn zich nou niet voorstellen, dat iemand dat deed.
Hij had geen begrip voor een middenweg, voor hem was het ’of-of’. Deze
rechtlijnigheid kenmerkte zijn denken en daden; Hierin was hij een
Picardiër, een zoon van zijn vader: compromissen accepteerde hij niet. Hij
kritiseerde ook zijn oudere collega’s vaak op dit punt.
Heel onthullend is Calvijn’s open
brief aan zijn teruggekeerde vriend. Daarin vergelijkt hij Frankrijk en het
kerkelijk leven aldaar met het slavenbestaan in Egypte. Degenen die daarnaar
terugkeren lijken volgens hem op de Israelieten die – nadat God hen uit
Egypte had verlost – terugverlangden naar de vleespotten van Egypte
en de ware eredienst verruilden voor de dans rond het gouden kalf. In de
felst mogelijke bewoordingen kapittelt hij zijn vriend, roept hem op terug
te keren naar de plaats waar de ware God wordt gediend, want anders
bezoedelt hij zijn ziel en gaat die voor eeuwig verloren. Op het
genuanceerde pleidooi dat zijn vriend hem terugstuurt, gaat hij niet in. Er
volgen enkel nog hevigere geschriften tegen allerlei
‘compromis-mensen’.
Deze rechtlijnigheid is veelzeggend.
Calvijn had zelf een keuze gemaakt waarbij hij alles waarvan hij ooit
gedroomd had (Een rustige academische of kerkelijke carrière in Frankrijk)
had weggekozen. En die keuze had hij gemaakt, zo vertelde hij zelf,
omdat “God’s hand hem had tegengehouden”. M.a.w. Het was niet alleen
niet zijn eigen voorkeur, maar eigenlijk ook niet zijn eigen keuze. En
zoiets is niet gezond, zeker niet als de dwang voor je gevoel dan ook nog
van God komt. Dan zit je vast, moet je wel voorgoed rechtdoor gaan..
Zo bezien vind ik het psychologisch
begrijpelijk dat Calvijn als door een adder gebeten lijkt als hij
verneemt dat iemand uit zijn naaste omgeving toch heeft gekozen, wat hij
niet mocht kiezen, en dan vooral als die dat ook nog eens als een reële
christelijke optie presenteert.
Dat kan niet waar zijn!. Dat mag
niet waar zijn. De heftigheid in zijn strijdschriften tegen de mens van
half-weg, de compromismensen, de Nicodemieten, is zeker ten dele ook te
verklaren doordat hij hier tegen zichzelf preekt.
Nu wordt ook het verdere verloop van
zijn leven en werk invoelbaar. Hoe meer zijn project in Genève vooruitging,
hoe overtuigder hij werd dat het appèl van Farel inderdaad een
roeping van Godswege was. Hij begon zichzelf steeds nadrukkelijker te voelen
zoals de profeet Jona, die ook door God gedwongen was in zijn dienst om een
heidense stad tot bekering te brengen.
De keerzijde van dit roepingsbesef
was dat het hem immuun maakte voor kritiek. Hij vroeg zich schijnbaar nooit
af of hij wel gelijk had. Ik denk, omdat hij zich dat gevoelsmatig niet kon
permitteren (maar dat zou hij zelf nooit toegeven, dat begrijpt u wel).
Calvijn zat vast in een double bind. Kritiek leidde tot verharding
van zijn standpunt en succes tot versterking van zijn standpunt.
Dat hij daardoor veel mensen tegen
zich innam, kon hem uiteindelijk niet raken..., en dan bedoel ik twee dingen
tegelijk: dat het hem weinig deed, maar ook dat het hem niet kon
raken omdat hij zich daarvoor afgesloten had. En dat is jammer voor de mens
Calvijn. Ik had hem graag een evenwichtiger ontwikkeling gegund.
P.S.:
Oh, ja, natuurlijk heeft Calvijn meegewerkt aan de executie van Michael
Servet, maar dàt moet je hem nou juist niet verwijten. Een loochenaar
van de drie-eenheid werd in de 16de eeuw in heel 'christelijk' Europa
als kerkondermijnend, zieleheilbedreigend en dus staatsgevaarlijk beschouwd;
ergo des doods schuldig. Enkel een aantal erfgenamen van de humanisten die
temidden van het godsdienstige vuur, het hoofd koel hielden, pleitten voor
tolerantie (Castellio, Coornhert...). Calvijn was ook erfgenaam van de
humanisten maar was in de jaren 1550 vooral kerkleider. Dat hij voor het
proces Servet samenwerkte met de inquisiteur van Frankrijk (Matthieu Ory,
die zich vooral bezig hield met het vervolgen van hervormingsgezinden) door
incriminerend materiaal ter beschikking te stellen, vind ik echter nog veel
bedenkelijker, als u begrijpt wat ik bedoel.