Guy Stroumsa |
|
|
Guy G. Stroumsa, A New Science. The Discovery of Religion in the Age of Reason, Harvard University Press: Cambridge, 2010, x+223pp. ISBN 978-0-674-04860-7.
Men moet de oorsprong van zijn eigen discipline kennen
wil men een correcte epistemologie kunnen ontwikkelen. En dat laatste is een
noodzakelijke voorwaarde om met kennis van zaken (terzak) te kunnen ingaan
op vragen die zich vandaag en morgen binnen jouw vakgebied voordoen. Precies
daarom schreef prof. Guy Stroumsa (van de universiteiten
Stroumsa laat zien hoe vanaf de ontdekking van de Nieuwe Wereld en het bekendworden van allerlei oude (maar toen dus: nieuwe) religieuze fenomenen en teksten de bezinning hierop de voorgegeven theologische kaders onder druk zet en doorbreekt: De kwestie of een oude of nieuwe religio vera sive falsa was, blijkt te beperkt om de nieuwe gegevens recht te doen. Door chronologische en vergelijkende studies – Europabreed – wordt het concept religie in de 17de eeuw langzaam opgerekt tot het een algemeen menselijk verschijnsel aanduidt – al dan niet van bovenmenselijke oorsprong. Ook het christendom wordt tenslotte zelf als één van de vele verschijningsvormen onder dit koepelbegrip gesubsumeerd: van een paradigmawissel gesproken! Zoals gezegd, ziet Stroumsa de grote doorbraak gebeuren in het werk van zeventiende-eeuwse Europese geleerden (humanisten als Vossius, Herbert, Spencer, Kircher, Hyde om maar enkelen te noemen), met voorlopers in de late 16de eeuw (Boemus, Scaliger). In dit rijk gestoffeerde boek biedt hij aan de geïnteresseerde (bij voorkeur ook al wat ingewijde) lezer een panorama van wat er concreet door hen en anderen aan baanbrekend werk is verzet tussen grofweg 1600-1800. Het beschikbare concept om van het eigen christendom afwijkende religieuze verschijnselen te beschrijven stond enkel toe om andere religieuze (meest rituele) uitingen als idolatrie, ketterij, bewust ongeloof, of perversie van natuurlijke religiositeit te duiden. Dit voldeed niet om de rijkdom van fenomenen recht te doen. Wat moest men in vredesnaam aanvangen met de religies van de ‘wilden’ in de Nieuwe Wereld, of met zoiets ‘buiten-categorie’ als het Boeddhisme of Confucianisme. Was dat nu een godsdienst, een filosofie? Men probeerde beide uit, maar was niet tevreden. Stroumsa vertelt de verhalen van de missionarissen in Latijns Amerika (De frailes, Las Casas) en in China (Matteo Ricci e.a.). Hoe ze de potentiële bekeerlingen leerden begrijpen (om ze beter te kunnen missioneren natuurlijk, maar onderwijl…). Hoe ze enerzijds teruggrepen – met de bijbel als leeswijzer – op de godsdienst van voor de zondeval (zouden die Indianen misschien…) op het Joodse middeleeuwse proto-sociologische concept van Maimonides (denkend vanuit de Noachitische geboden) en hoe Jezuïeten in China probeerde de term ‘civil religion’ te gebruiken om allerlei rituelen en zeden buiten het terrein van de ‘echte godsdienst’ te houden (en dus te sauveren), wat leidde tot een Querelle des rites, die overigens verloren werd door deze proto-sinologen. Etnologisch waren de katholieken het vernieuwends, filologisch werden ook de protestantse schriftgeleerden uitgedaagd om zich te bezinnen, omdat zij geconfronteerd werden met de historische en sociologische inbedding van de bijbelse taal in het oosten (ex oriente religio), inclusief wereldbeeld en godsdienstige rituelen. Ook de Heilige Schrift zelf werd sinds de Renaissance en Reformatie filologisch gelezen, waarbij etnologische gegevens erbij werden gehaald om algemene en ‘heidense’ elementen (Egyptische, Kanaänitische religie) te duiden, maar vervolgens ook de bijbelse godsdienstigheid zelf. In deze nieuwe wereld van kennis werd tenslotte ook het christendom zelf een ‘religie temidden van religies’, exploreerbaar als een menselijk fenomeen. Geïnspireerd, de waarheid bevattend (of niet), maar onderdeel van een universeel geheel. Hoewel apologetische en polemische overwegingen bijna altijd aanwezig zijn in zulke studies (en er van systematische wetenschap nog weinig sprake was, laat staan van wetenschapsfilosofie), is met name de grenzeloze nieuwsgierigheid van de intellectuelen en sommige missionarissen voor ‘het andere’ opvallend. De wil om te kennen, niet om theologische redenen maar gewoon om de ander te verstaan. Men mag dit volgens Stroumsa niet als amateurisme afdoen, noch als orientalisme (à la Said) diffameren. Het boek bevat zoveel inzichten dat het in een boekbespreking ondoenlijk is die recht te doen. Een overzicht van de inhoud met de namen van de enkele protagonisten moge volstaan. Na een inleiding: “de studie van religie als cultuurkritiek” volgt een hoofdstuk waarin Stroumsa de paradigmawissel van de 17de eeuw beschrijft en het effect daarvan op het verkennende onderzoek van de wereldreligies (p. 14-38): Religions unthinkable luidt een veelzeggende paragraaftitel. De kennis van de Joodse godsdienst (de meest nabije andere godsdienst) komt in hoofdstuk II aan bod “Respublica Hebraeorum” (p. 39-61), gevolgd door een peiling van de belangstelling voor de Griekse niet filosofische teksten (“Homeros Hebraios”). Hoofdstuk III beschrijft hoe er voor veel geleerden een weg liep van de bijbelse filologie naar de studie van het Jodendom van vroeger en – voor sommigen onder hen – ook naar dat van hun tijdgenoten (p. 62-76). De fundamentele, maar nog steeds niet helemaal naar waarde geschatte, bijdrage van Richard Simon wordt voor het voetlicht gehaald. Hoofdstuk IV onderzoekt de wijze waarop de “bijbelse mythe, de religieuze geschiedenis, en het begrip afgoderij” (p. 77-100), hoewel doordesemd van vooroordelen, toch ontsluitende (heuristische) functie hebben gehad om andere religies een plaats te geven op de religieuze wereldkaart. Hier komt ook de idee van de philosophia perennis (‘een doldrieste correlatie van alle goden’) en de “diefstal these” ter sprake (alles wat interessant of respectabel is in een heidense religie of filosofie heeft een mozaïsche oorsprong). Hij benadrukt de invloed van Maimonides op de 17de eeuwse denkers ( “Gids voor dolenden”, Moreh Nevuchim). Hoofdstuk V, over de Iraanse godsdiensten en het idee van het dualisme (blz. 101 -123), bevat een analyse van het begin van de Zoroastrische studieën in West-Europa en van het Manicheïsme, eerst als spiegel van de polemiek tussen katholieken en protestanten, maar later ook omwille van zichzelf. Hoofdstuk 6 belicht de ontwikkelingen in de visie op de Islam en bespreekt de vroeg-moderne visie op het verband tussen de Abrahamitische godsdiensten: van Mohammedis Imposturae tot de Drie Bedriegers (p. 124-144). Een kort maar instructief hoofdstuk voert ons ‘Van China naar Rome’ om de ontdekking van de “Civil Religion” (p. 145-157) te documenteren. De auteur is duidelijk beter thuis in het Midden-Oosten dan in het Verre Oosten, maar dat doet aan de waardering voor het boek niets af. Een aantal samenvattend reflecties – aansluitend op de onderzoeksvragen van de inleiding en de eerste twee hoofdstukken – worden gepresenteerd in een Epiloog: “Van ritueel naar Mythe” (p. 158-167). Een volledige bespreking van dit rijke (maar niet dikke) boek is onmogelijk: bijna elke zin resoneert wel ergens in de bibliotheek van de besproken 16de 17de en 18de eeuwse auteurs (en hun bronnen en latere interpreten). Het is dan ook het best te lezen als a. een eerbetoon aan de proto-wetenschappelijke godsdienstfenomenologen en b. een uitdaging aan de lezer om zelf aan de slag te gaan met de thema's, probleemgebieden, en auteurs die Stroumsa heeft opgeroepen.
Dick Wursten |
This site was last updated |
|
|