Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien…
Preek over Psalm 126 
(22 november 2020 - Brabantse 
	Olijfberg -- Gedachteniszondag) 
[Ook te bekijken in de viering zelf op
	youtube]
	Het is een bijzondere zondag vandaag…De laatste zondag van het kerkelijk 
	jaar. Eeuwigheidszondag. Of in de katholieke traditie: de zondag van 
	Christus koning… Dat belooft ! En tegelijk is het - in onze traditie - 
	gedachteniszondag… waarbij wij denken aan degenen die we ‘op weg naar 
	Gods toekomst’ hebben moeten afstaan aan de dood. Daar zit nogal wat 
	spanning op. En zoals wel vaker als gevoelens met elkaar strijden… kun je in 
	de bijbel het best terecht in het Psalmboek. Ik heb er eentje uitgekozen. 
	Psalm 126 en uit die psalm één vers: vers 5 
Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien…
De man die deze regels geschreven heeft, zo’n 2.500 
	jaar geleden, is iemand die veel heeft meegemaakt in z’n leven. Hij is een 
	kind van de ballingschap, 1ste, 2de, misschien wel 3de 
	generatie. Van de thuislozen…
	Het 
	was gedaan met de muziek, want het was gedaan met het leven. /span>
	
	How shall we sing the lord’s song, in a strange land ?
	
	 
En toen gebeurde het toch nog.... het onmogelijke, 
	het onverwachte. 
Er kwam een andere vorst aan de macht, eentje die 
	niet perse wilde bewijzen dat hij groot was door anderen klein te houden. 
	Met een royaal gebaar liet hij de volkeren die in het verleden geknecht 
	waren vrij…  Hij gaf ze de 
	keuze. Ze mochten zelf bepalen waar ze hun toekomst zagen… 
Velen – veruit de meesten – bleven… Die hadden zich 
	na twee drie generaties gesetteld in het land van aankomst. Ze voelden zich 
	er voldoende thuis om voor zichzelf en hun kinderen een toekomst te zien. Ze 
	hadden gaandeweg ook de lier weer uit de wilgen gehaald, en zongen weer hun 
	liederen: Joodse liederen, in het Hebreeuws, maar steeds meer met een 
	babylonische tongval. 
Leven in de diaspora, het kan, maar het is niet makkelijk. o:p>
AAltijd is er heimwee in de ziel... naar Sion.
Een kleine groep ballingen greep echter de kans en keerde terug. o:p>
ZZij zagen het als het ingrijpen van de Heer zelf. 
Ze mochten terug naar huis... 
	naar huis ! naar Sion !
Nog schiet het gemoed van de dichter van psalm 126 
	vol als hij aan dat moment terugdenkt... span style="mso-spacerun: yes"> Hoe 
	men danste, juichte, lachte en huilde tegelijk. 
Hoe men zich verzamelde en de terugreis aanving.
Een memorabel moment was, net zo krachtig als ooit 
	de Exodus uit Egypte.
Toen de Heer een keer 
	bracht in ons lot, 
	
	toen was het alsof ‘wij droomden’. 
Toen werd onze mond 
	vervuld met lachen, 
onze tong met gejuich.
Toen zei men onder de 
	volken: 
De Heer heeft grote 
	dingen bij hen gedaan!
De Heer heeft grote 
	dingen bij ons gedaan, wij waren verheugd….
En nu, nu is hij thuis, in Sion… Jeruzalem. 
De stad is herbouwd, de tempel weer in eer hersteld. 
	Een geweldig feest was het geweest, toen het volk onder leiding van Ezra het 
	verbond plechtig had hernieuwd. Ze hadden trouw gezworen aan God, en aan de 
	thora… 
De Heer heeft grote 
	dingen bij ons gedaan, wij waren verheugd….
Maar als hij terugkeert naar huis, gebeurt er iets 
	vreemds met de dichter. 
Terwijl z’n hoofd nog vol is van het feestgedruis, 
	valt er een een diepe droefheid over hem. Z’n gemoed schiet vol. 
Hij kan er niets aan doen, hij moet wenen… 
Eerst snapt hij niet hoe dat komt. Nu is alles toch 
	goed…
Maar langzaam wordt het hem duidelijk.
Het zijn de mensen van weleer, die op bezoek kwamen. 
	De herinneringen…
Hij ziet voor zich het gezicht van zijn moeder, 
	grootvader, zijn tantes en ooms. 
Hij herinnert zich de verhalen, die in de familie de 
	ronde deden over de tijd dat Jeruzalem werd verwoest, Over de verwoestingen 
	die hadden plaatsgevonden, over het harde leven, als slaven onder 
	Nebukadnessar. Over vrienden en geliefden die waren verdwenen in nacht en 
	nevel… 
Mensen die het hadden opgegeven…
Ja, De Heer heeft 
	grote dingen bij ons gedaan…
Zeker, maar tegen welke 
	prijs?
Er valt een stilte in de psalm. De dichter weet het 
	ook niet meer. 
	
	Keer weder, o Heer, 
	
	roept hij
Maar het helpt niet. Er is een gat geslagen… en hij 
	krijgt het niet gevuld.
In al z’n rijkdom voelt het leven... leeg aan.
Dor en doods als een woestijn…
Kan er nog water gaan stromen, leven 
	ontspringen, als er zo’n kaalslag heeft plaatsgevonden? 
En dan opeens, is daar een nieuw beeld. 
Het dringt zich op aan de dichter... 
	Hij 
	ziet het voor zich. Het beeld van wenende zaaier…
Het wordt hem gegeven. Ik denk dat je dat zó moet 
	zeggen. 
Een zaaier ging uit om te zaaien 
	
	        
	
	en 
	zaaide zo wijd als de wind... 
	
	        
	
	zo 
	wijd als de winden waaien 
	
	        
	
	
	waar niemand een spoor van vindt… 
Maar wat is dat nu? Ziet hij dat goed: 
Vallen er tranen in de akker, terwijl hij zaait? 
Terwijl hij hoopvol de toekomst bereid… zaaien is 
	een vrolijk werk… is een feest…. Weent hij om wat het verleden heeft 
	afgenomen. 
En dan is daar de zin, die ik aan het begin naar 
	voren haalde: vers 5
Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.
De mensen van weleer. Ze zijn niet vergeten. 
De zaaier neemt ze mee als hij met brede gebaren het 
	zaad van de toekomst zaait…  Hij 
	weent als hij zich te binnen brengt…, 
Hun pijn, hun lijden, 
	hun eenzaamheid, hun roepen in het duister, de verscheurdheid...
Het is present als de nieuwe toekomst wordt 
	toebereid. 
In de tranen van de zaaier. 
Ze vallen in de omgeploegde aarde… 
als een voorproef van de morgendauw die het zaad zal 
	doen ontkiemen, 
van de milde regen die de oogst nabijbrengt…
	Die met tranen zaaien, 
	zullen met gejuich maaien
	Hij gaat al 
	wenende voort, die het zaaizaad draagt
Hij zal thuiskomen met gejuich
	dragende zijn schoven.
Amen.
Psalm 126 
Een lied Hamaäloth. 
1 Toen de Heer de gevangenen van Sion deed 
	wederkeren, 
waren wij als degenen die dromen.
2 Toen werd onze mond 
	vervuld met lachen, 
onze tong met gejuich. 
Toen zei men onder de 
	volken: 
De Heer heeft grote dingen bij hen gedaan!
3 De Heer heeft grote dingen bij ons gedaan, wij 
	waren verheugd.
4 Here, keer ons lot als beken in het Zuiderland.
5 Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.
	6 Hij gaat al wenende voort die het zaaizaad draagt:
hij zal thuiskomen 
	met gejuich, dragende zijn schoven.