Twee passages uit Psalm 42
Vs. 2: Het hert /de hinde
 
Vs. 8: Watervloeden / afgrond
Vers 2: 
כְּאַיָּ֗ל תַּעֲרֹ֥ג 
עַל־אֲפִֽיקֵי־מָ֑יִם כֵּ֤ן נַפְשִׁ֨י תַעֲרֹ֖ג אֵלֶ֣יךָ אֱלֹהִֽים
Woordelijke overzetting
Als een hert (m) 
 
schreeuwt/reikhalst/smacht/burlt (v) boven waterbronnen
           
Zo  roept/reikhalst/smacht/burlt (v) mijn ‘nefesh’ naar u, 
Elohim
Voor een Joodse lezing (native 
speakers, first readers)  
https://mg.alhatorah.org/Full/Tehillim/42.2#e1nf
Als u Hebreeuws kunt, is het mooi 
meegenomen maar het gaat vooral om het tekstbeeld dat een echte Joodse editie 
oproept. Bovenaan staat de bijbeltekst (Psalm 42:2) Dan volgen keurig 
geïdentificeerd alle ‘gesprekspartners’ die – voordat jij gaat lezen – al 
over deze tekst met elkaar in gesprek zijn, al millennia lang. Altijd is Rashi 
(Rabbi Shlomo Itshaki, Troyes, 1040-1105) erbij. Hij krijgt dan ook bijna altijd 
eerst het woord (rechtsboven). Dan zijn er (bij de Psalmen) ook vaak aanwezig 
Ibn Ezra, en David Kimhi (Radak). In moderne edities kun je eigenlijk ook niet 
om 19de eeuwse talmudist ‘Meïr Löw’ (Malbim) heen. Ook veel geciteerd 
wordt de Frankfurter rabbi R.S. Hirsch. Hieronder een screenshot van een online 
versie van de ‘rabbijnenbijbel’.[1] 
De traditie om de bijbeltekst zo af te drukken is al eeuwenoud. Bij de eerste 
edities staat de bijbeltekst (Chumash, Masoretische tekst) in het midden van de 
bladzijde, daarnaast een Targum (een vroege vertaling in het Aramees/Syrisch). 
De commentatoren worden dan daaromheen gegroepeerd.[2]

afbeelding hieronder: een pagina uit 
de Psalmen, zoals die in de Bomberghen-editie van 1525 (Venetië) is 
afgedrukt. Met Ibn Ezra en Rashi. In de eerste druk 1517 stonden Rashi en Radak 
(David Kimhi).
PSALM 42, VERS 2
LXX
ὃν τρόπον ἐπιποθεῗ ἡ ἔλαφος 
ἐπὶ τὰς πηγὰς τῶν ὑδάτων 
οὕτως ἐπιποθεῗ ἡ ψυχή μου πρὸς σέ ὁ 
θεός.
Hieronymus 
(Vulgata) :
Quemadmodum desiderat cervus ad fontes aquarum
ita desiderat anima mea ad te, Deus.
Beide suggereren dat het in deze 
metafoor om het verlangen gaat, niet om het geluid van het dier. 
           
SV 1637:
        
Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen
                       
Alzo schreeuwt mijne ziel tot U, o God
NBG 1951:
     
Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht
                       
Zo smacht mijn ziel naar U, o God.
WV 1975 (Ida en Marie)
                       
Gelijk het hert dat reikt naar waar het water stroomt, 
                       
zo in verlangen reikt mijn ziel naar U, o God. 
KBS 1982:
      
Zoals in een dorre bedding het hert om water schreeuwt
                       
Zo schreeuwt mijn ziel om u, o God.
WV 1995: 
      
Zoals een hinde om waterstromen schreeuwt,
                       
zo schreeuwt mijn keel naar U, God.
NBV 2004/2021: 
      
Zoals een hinde smacht naar stromend water,
                                   
zo smacht mijn ziel naar U, o God.
Chouraqui:
     Comme le cerf 
brame sur les eaux des ruisseaux
                       
ainsi mon être brame vers toi, Elohim
Luther 
(1545) :  
         
Wie der Hirsch schreit nach frischem Wasser,
                       
           
so schreit meine Seele, Gott, zu Dir
Chateillon 
(1555) :      
Comme la biche rée apres les ruisseaux d’eau, 
                                   
ainsi rée mon ame apres toi, ô Dieu.
Woordelijke vertaling
Als een hert (m) 
schreeuwt/reikhalst/smacht/burlt (v) boven waterbronnen
           
Zo roept/reikhalst/smacht/burlt (v) mijn ‘nefesh’ naar u, 
Elohim
De Schreeuw
Het woord wat hier met ‘roepen, 
reikhalzen, smachten’ is vertaald is een zeer zeldzaam woord in de Hebreeuwse 
bijbel. De woordstam עָרַג komt slechts 2x in de bijbel voor. Dat betekent dat 
de betekenis moet bepaald worden door de context. Rashi wijst erop dat het beide 
keren eenzelfde context heeft, nl. een dier in doodsnood in de woestijn. 
Aangezien in beide gevallen de activiteit plaatsvindt bij/boven waterbronnen,[3] 
Aangezien het werkwoord ‘dorsten’ het na dit beeld overneemt (dit beeld 
voortzet, ontvouwt), suggereert Rashi dat het een soort oerkreet moet zijn van 
een hert dat bijna van dorst is bezweken, en dat hij uitstoot als teken van 
verlangen naar water, of op het moment dàt hij water ruikt (dit laatste als je 
vertaalt: ‘boven waterbronnen’).
Hert of hinde?
Hij of zij: de werkwoordsvorm 
veronderstelt een vrouwelijk subject, maar het onderwerp is mannelijk. Volgens 
Rashi is dat niet fout maar zinvol, expres (ja: in de Joodse uitleg is een 
probleem altijd een uitdaging om extra zin te zoeken). Beide geslachten kunnen 
de kreet uitstoten, als ze in grote nood zijn. Hij koppelt dan de kreet van de 
hinde ook nog eens aan haar barensnood. Zo wordt Psalm 42, vers 2 in de 
rabbijnse uitleg een prototype van wat we tegenwoordig inclusieve tekst. 
Anderzijds: niet te enthousiast:  Vrouw-onvriendelijke 
varianten zijn er ook. Door uitdroging verzwakt een mannelijk hert zozeer dat 
hij ‘vrouwelijk zwak’ wordt, en navenant klinkt dan zijn kreet vrouwelijk, 
vandaar de vrouwelijke verbuiging.
Waterbronnen
De kreet komt eruit, als hij/zij 
wanhopig op zoek is naar water en opeens een bronwel ruikt (in een wadi, 
verdroogde beek etc..). Welk water? Een beek, een bron, een rivier? In de 
vertalingen kom je het allemaal tegen. Rashi wijst er op dat de woordstam die 
met het woordje water verbonden is (פוק), 
verwijst naar opkomen, uitbreken: vandaar: bronnen, 
fonteinen, of minstens waterstromen, maar dat laatste is al iets verder van het 
originele gevoel af. 
Legenda
We hebben nu een verborgen waterbron, 
een uitgeput niet bi-polair hert. Hoe komt het nu tot de oerkreet? Rashi, zelf 
ook een ‘dwerg staande op de schouders van reuzen’, verwijst naar de ‘Wijzen’ 
(de schriftgeleerden die in Talmud en Midrash aan het woord komen) en dat die 
weten te vertellen dat een hert dat water heeft geroken, met z’n gewei in de 
dorre grond begint te woelen totdat het water uit de diepte omhoogspuit. 
De verborgen bron wordt een fontein. Als hij/zij het vindt, dan stoot het dier 
een kreet uit, zo indringend dat ook andere dieren erop af komen en zo mee 
kunnen profiteren van het gevonden water. 
U voelt het: dit is een legende in de 
letterlijke betekenis van dit woord: legenda bij de tekst. 
Burlen
Moderne taalgeleerden wijzen deze 
suggestie natuurlijk af. Het is een fabeltje. Zij verwijzen liever naar de 
oerkreet uit de bronstijd van het mannetjeshert, een klank die op de Veluwe tot 
op de dag van vandaag gehoord wordt. Het Nederlandse werkwoord voor dit 
bronstige geluid, uniek voor de hertenfamilie, is ‘burlen’, het franse ‘bramer’. 
U ziet dat Chouraqui dit werkwoord kiest. In het Frans is het woord even vreemd 
als in het Nederlands.[4] 
Dit wonderlijke geluid, dit werkwoord, het spreekt me aan. En ik ben gaan zoeken 
op het internet hoe dat nu precies zit met dat burlen. Ik vond een fraai stuk op 
een Franse website. Daar werd mij duidelijk dat dit ‘burlen; meer dan één 
betekenis kan hebben. Ik voeg deze info graag aan het web van betekenissen toe, 
dat in het gesprek rond deze bijbeltekst al is gesponnen, toevoegen: 
 Le 
« brame du cerf » , c’est l’expression du cerf. Il en existe différents types, 
en fonction du message qu’il veut faire passer. Il y a:
– le 
brame de présence: lorsque le cerf indique qu’il est là.
– le 
brame de défi: lorsque le cerf a repéré un congénère, il envoie un brame un 
peu plus aigu qui veut dire «attention mon gars, j’arrive et je te mets au 
défi».
– le 
brame de poursuite: pendant le combat, le cerf émet de petits sons rauques.
– le 
brame de triomphe: le cerf a éjecté l’intrus. Quand il revient près de sa 
harde, il émet un grand cri qui veut dire «c’est moi le meilleur».
– le 
brame de langueur: le cerf est seul, il ne trouve pas de biches, personne ne 
lui répond, il émet alors un brame mélancolique. 
Kunnen we de knoop nu doorhakken? 
Nee, juist niet. 
De prominente aanwezigheid ‘van 
water’ doet mij namelijk ook weer twijfelen of het wel over dit burlen gaat, en 
of het toch niet gewoon (nu ja, gewoon) over een kreet uit doodsnood, dorst, 
verlangen naar levend water. N.B. in de brede context van de bijbel geldt: 
levend water = stromend water. Het is ook dit aspect dat in volgende 
vers verder wordt ontvouwd: Mijn ziel dorst naar God, de levende God. Van 
één zaak ben ik echter inmiddels wel overtuigd. Het wonderlijke werkwoord moet 
een fysieke uiting zijn, het heeft een sterk lichamelijk ondertoon. De 
vertaling zou dat m.i. toch wel moeten oproepen, iets van oerklank. 
Reikhalzen, smachten
De vertaling van NBG 1951, WV 1975 
(Ida en Marie) en de Nieuwe Bijbelvertaling hebben de fysieke component niet 
belangrijk genoeg geacht om mee te nemen in de vertaling (smachten, in verlangen 
reiken).[5] 
De dames hebben trouwens voor deze vertaalkeuze wel een verklarende noot 
voorzien achterin de uitgave:
      
‘dat reikt‘ 
– de betekenis van het Hebreeuwse woord is misschien het best weer te geven met 
‘de hals rekken naar’.
Ze schrijven deze zin met autoriteit, 
maar vermelden niet de bron. Daar heb je dus niet veel aan. Je kunt de stelling 
niet verifiëren, want je hebt geen referentiepunt. Ik vermoed dat het om een 
woordenboek of een commentaar. Daarvan wordt overigens het gewicht vaak 
overschat. Een woordenboek vertaalt niet, maar inventariseert 
betekeniscontexten, waarin dit woord voorkomt. Vertaalsuggesties bij zeldzame 
woorden komen vaak ook voort uit dezelfde verlegenheid waarmee de raadpleger 
zit. Men wil graag – anders dan in de Joodse leesschool – een sluitende 
betekenis voorstellen voor elke keer het woord voorkomt. Het is goed mogelijk 
dat Ida en Marie een wetenschappelijk Hebreeuws woordenboek hebben geraadpleegd, 
waarin voor deze ‘bijna hapax’ naar een Arabisch, Ugaritische of Ethiopische 
woordstam wordt verwezen. Ook de Joodse uitleg kent deze, zeker de Arabische 
(veel vroeg-middeleeuwse rabbijnen waren twee-talig: arabisch-hebreeuws). Er is 
blijkbaar een Arabisch werkwoord dat ‘opstijgen’ ‘omhooggaan’ betekent dat 
dezelfde ‘klankcombinatie in medeklinkers’ heeft. De Joodse uitleggers maken 
hiervan een bijkomend aspect bij de oerbetekenis die het slaken van een
kreet is; Zij zien het hert z’n hals uitstrekken, en z’n kop 
omhoogrichten, naar de hemel. De kreet blijft de basis. Om nog één keer Rashi te 
citeren: Volgens hem heeft het Hebreeuws voor allerlei dierengeluiden een eigen 
werkwoord, vaak onomatopaeïsch (net als vele andere talen, incl. het 
Nederlands): Het brullen van de leeuw, het grommen van de beer, het loeien van 
de koeien, en het twitteren van de vogels. In dat rijtje zou dan dit werkwoord 
het specifieke geluid van een hert beduiden: het ‘burlend loeien’ dus. Acht 
eeuwen later merkt Rabbi Hirsch nuchter op dat dit niet helemaal klopt, want in 
de enige andere plaats waar het werkwoord voorkomt verwijst het naar het geluid 
van ‘wilde dieren’ in het algemeen, die in grote nood zijn nadat een 
sprinkhanenplaag alles heeft kaal gegeten en er geen spatje water meer te 
bekennen is (Joël 1:20: ‘alle wilde dieren schreeuwen naar u, want de 
waterbronnen zijn uitgedroogd’).
Oepke
Ik kan nog een stap verder gaan, en 
de invloed van een heel andersoortige autoriteit achter de vertaalkeuze van Ida 
en Marie vermoeden: dr. O. (Oepke) Noordmans. Deze Hervormde theoloog schreef 
over deze Psalm een bijzonder originele meditatie onder de titel ‘Verlangen’. 
Marie verwijst in het artikel over hun Psalmvertaalproject, dat in 1970 in de 
Mededelingen van de Van der Leeuw-stichting verscheen, expliciet naar 
deze meditatie. Ze stelt het ten voorbeeld, d.w.z. tegenover de niet zo 
geslaagde gangbare vertalingen van het begin van Psalm 42.[6] 
In deze meditatie wordt de kern van de metafoor niet in het geluid gezocht dat 
het hert voorbrengt, maar in de ‘buiging van de hals van het hert’. Hij legt een 
link met met het reikhalzend verlangen uit Romeinen 8. Deze meditatie 
moet – ook vanwege het literaire spel met conjugatie, declinatie, inclinatie – 
quasi onweerstaanbaar zijn geweest voor de beide hyper-taal-sensitieve 
vriendinnen.
Tenslotte
De vertaling van de commissie Tromp 
(KBS 1982) is in die zin bijzonder, omdat de commissie die hier actief is, het 
blijkbaar nodig vond om een volledig consistente tekst te af te leveren, waarin 
alle mogelijke vragen opgelost zijn. Ze is vast tekstgetrouw begonnen. Bijv. 
‘Hoe kan een hert om water schreeuwen boven de waterstromen’. Daar is 
toch water! Zij kenden de Joodse uitleg blijkbaar niet, of hebben die niet 
overtuigend gevonden. Ze zijn blijkbaar wel overtuigd geraakt dat het over een 
dorre bedding (een wadi) moet gaan (waarom weet ik niet). Zij vertalen 
parafraserend: “Zoals in een dorre bedding het hert om water 
schreeuwt.”
Voorbeeld 2: Psalm 42: 8b
תְּהֽוֹם־אֶל־תְּה֣וֹם ק֖וֹרֵא לְק֣וֹל 
צִנּוֹרֶ֑יךָ כָּל־מִשְׁבָּרֶ֥יךָ וְ֜גַלֶּ֗יךָ עָלַ֥י עָבָֽרוּ
    al uw brekers en uw golven slaan 
op/over mij
Zie ook het artikel over Ida en 
Marie, slot. 
Heel subtiel heeft Rashi dit vers al 
aangekondigd in zijn beschrijving van het hert dat met z’n gewei in de grond 
wroet, waardoor het water vanuit de diepte (תְּהֽוֹם - tehoom) opwelt. Die 
waterbron gaat in dit vers volledig open, maar nu in haar afgrondelijke 
betekenis. Het is wellicht nuttig om zich het bijbelse (en middeleeuwse) 
wereldbeeld voor te stellen, waar de aardschijf gedacht wordt als drijvend of 
staande in peilloze waterdiepten (‘de wateren onder de aarde’). Tegelijk zijn er 
ook hemelsluizen, die het ‘water dat boven de aarde is’ in bedwang 
houden, maar die ook open kunnen barsten, of die God kan openzetten: Denk aan de 
zondvloed. Beide zijn door God door het uitspansel van elkaar gescheiden 
tijdens op de tweede scheppingsdag. Dat deze twee wateren uit elkaar gehouden 
worden maakt het menselijk leven mogelijk, en tegelijk wordt het leven op 
aarde er ook altijd door bedreigd. Dit oergevoel van bedreigdheid breekt 
geregeld door in de bijbel, en is ook de achtergrond van de opmerking in het 
laatste bijbelboek, dat op de Nieuwe hemel en de Nieuwe aarde ‘er geen zee meer 
zal zijn’. Voor ons is dat een gemis, voor de Israeliet een opluchting.
Als dan hier de ene oervloed (vertaling 
van תְּהֽוֹם, tehoom) tot de andere oervloed roept, dan vrees ik het 
ergste. Ook Hieronymus heeft het zo gevoeld
Abyssus abyssum invocat,[7]
            
in voce cataractarum 
tuarum;
 'still' 
uit de film Asterix en Cleopatra
'still' 
uit de film Asterix en Cleopatra
En inderdaad daar is in het tweede 
versdeel een gebruis (de stem, de roep, klank: ק֣וֹל) van water, niet van 
reddend dorstlessend water, maar van ondergang. De tekst geeft het al aan, als 
we dichtbij de klank en grondbetekenis van de gebruikte woorden blijven (zonder 
te suggereren, nogmaals, dat je het zo zou moeten vertalen. Dat is een andere 
vraag). Het woord dat in het eerste versdeel gekoppeld wordt aan het water is
 letterlijk vertaald ‘leidingen, 
buizen, beddingen’ (צִנּוּר – tsinnoor). Rashi legt in zijn Hebreeuwse 
toelichting uit wat bedoeld wordt door te verwijzen naar het Franse woord 
‘canals’. Hieronymus heeft het anders begrepen, maar wel klankrijk en beeldend 
vertaald: ‘in voce cataractarum tuarum’.) Ik hoor nu het aanzwellende geluid van 
een watervloed, die van verre komt aangestormd. Een waterval die zich op ons 
stort, onvermijdelijk, Het beeld van een wolkbreuk, die zich via 
rivierbeddingen, kanalen een weg baant, verwoestend neerstortend: 
overstromingen. 
En dan mengt zich in de tweede 
vershelft dit hemelwater met het water dat van onderuit omhoogstuwt “Al uw 
baren, al uw golven, slaan over mij heen” (NBG 1951):
 כָּל־מִשְׁבָּרֶ֥יךָ וְ֜גַלֶּ֗יךָ עָלַ֥י 
עָבָֽרוּ
Het eerste woord heeft de stam 
‘breken’ in zich (מִשְׁבָּר – mishbar). Rashi verwijst naar de branding, die 
eerst hemelhoog het water opstuwt, en dan naar beneden dondert. Het tweede woord 
is afgeleid van een woordstam (גָּלַל – galal, golven, rollen) waar ook het 
woord ‘wiel’ van is afgeleid. De suggestie hier lijkt te zijn naar kolkende 
golven, of draaikolken die je naar de diepte zuigen. Is dit de associatie 
geweest, die Ida en Marie bij de woorden ‘kolking’ en ‘wieling’ hebben gebracht?
           
Kolking roept kolking op
           
waar daverend water stort,
           
wieling en waterval --
           
op mij loopt alles storm.
Interessant en relevant voor de 
betekenis en gevoelswaarde van dit beeld is, dat in het boekje Jona, een psalm 
wordt ingelast, waarin dezelfde woordcombinatie voorkomt. Jona bidt die psalm 
vanuit de ‘diepte van het dodenrijk’, waarin hij terecht is gekomen toen de zee 
zich boven hem sloot: 
Uit de schoot van het dodenrijk schreeuwde ik,
Gij hoordet mijn stem.
Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zee,
Een waterstroom omving mij;
al uw 
brandingen en uw golven gingen over mij heen.
[8]
Het is overigens de moeite om de hele 
Psalm uit Jona 2 te lezen. Het water in zijn vernietigende oerkracht wordt daar 
heel overtuigend geëvoceerd. Een psalm buiten de orde van het Psalter, die Ida 
en Marie helaas niet hebben vertaald. Het was vast een heel sterke geworden, 
gezien Ida’s affiniteit met de dreigende kracht van het ancestrale, het water. 
Tot slot: Veel vertalers en dichters 
hebben naar een ‘equivalente’ vertaling gezocht van dit dramatisch vers in het 
Nederlands, zowel tekstgetrouw, als poëtisch. Hierboven zagen we al de versie 
van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde.  We 
laten het nog eens drie Nederlandse dichters doen. Als eerste Philips van 
Marnix, Heer van Sint-Aldegonde (Hij kende Hebreeuws).[9] 
Hij heeft bij de kracht van water een oer-Hollandse associatie gehad: de 
sluisdeuren… 
Daer den eenen afgront slorpt 
           
nae den andr’en, ende worpt 
           
vlocken schuyms op, met het bruysen
           
Van dijn stercke watersluysen
Daer voorts alle dijne baren 
           
ende stormen op mij slaen,
    Maer 
dat sal my thert op claren,
Dat God nu versoent voortaan.
           
           
De tweede, Joost van den Vondel: 
heeft hij Marnix gekend, of had hij gewoon dezelfde associatie (Hij kende geen 
Hebreeuws, d.w.z. hij dicht de Vulgata ‘naar het Nederlands toe’,[10] 
vergeef het slechte Nederlands. In de zinsnede ’hoogh van overal’ hoor je ‘omnia 
excelsa tua’ duidelijk terug).
            Die aendachtigh op leert mercken.
           Toen uw maght door tegenspoên
           My wou proeven, quamen bruizen
           Grondelooze watervloên,
           Als een waterval van sluizen,
           Met een schrickelijck geschal:
           Alle uw diepe waterbaeren
           Gingen hoogh van overal
           Over d'opgerechte hairen
           Van mijn hooft, 
tot dat de tijt
           Van uw noothulp wort geboren…
Tenslotte de ‘Nieuwe Psalmberijming’ 
(1967)[11]
                    
Watervloed roept 
watervloed.
           Aller diepten euvelmoed
           heeft mij met geweld bedolven;
           al 
uw baren, al uw golven!
Zowel Marnix als de berijmers uit 
1967, hebben zich moeten houden aan de ‘mal’ van de Geneefse psalmodie. De 
originele versie van Psalm 42 stamt van de hand van Théodore de Bèze. Hij 
publiceerde deze psalm in zijn eerste toevoeging aan het Psalter van Marot (die 
er 50 had berijmd) in 1551. Hij heeft later nog retouches aangebracht in deze 
psalm, zodat de definitieve versie (1562) net weer anders is. De vertaling is 
niet erg indrukwekkend, vind ik. Wel valt op dat hij in zijn eerste versie de 
hint van Rashi volgt (niet direct, maar bemiddels vermoed ik), wat het 
eerste woord betreft: canals: 
           
… lors que tonnent 
sur ma teste
           
les canaux[12] 
de la tempeste 
Voor de aardigheid: Twee 
taalgevoelige 16de eeuwse vertalers: 
Luther 
vertaalde in 1545: 
           
Deine Flut‘ rauschen da her, das hie eine tieffe und da eine tieffe 
brausen: 
           
Alle deine Wasserwogen und Wellen gehen über mich.
Castellio in 1555: 
           
Un’ onde appelle l’autre au bruit de tes ravages : 
           
tous tes efforts et flots passent par-dessus de moi.
For 
completeness :
Willibrordvertaling 1995 [= KBS 1982*]
           Van afgrond naar afgrond weergalmt
           het luide bruisen van uw watervallen;
           al uw springvloeden en uw golven
           [zij]* storten over mij heen.
Nieuwe Bijbelvertaling (2004/2021)
           De roep van vloed naar vloed,
           de stem van uw waterstromen –
           al uw golven slaan
           zwaar over mij heen.
		
		
		
		[2] De 
		eerste gedrukte ‘Rabbijnenbijbel’ verscheen in 1517 in Venetië (Daniel 
		Bomberghen): Mikra’oth gedoloth. De tweede afbeelding stamt uit 
		de tweede editie van de Rabbijnen bijbel (ed. Yaakov ben HayyimIn, 
		Venetië, 1525. In de online versie kun je naar believen gerenommeerde 
		gesprekspartners toevoegen (en weglaten).
		
		
		
		[3] Wie 
		serieus leest kan er niet omheen: er staat geen voorzetsel van richting 
		(naar), maar van plaats en wel heel specifiek de aanduiding ‘boven’ 
		(עַל). Het Hebreeuws heeft ook een voorzetsel dat richting uitdrukt, 
		maar dat staat hier niet. David Kimhi suggereert dat het in dit geval 
		als synoniem gelezen mag worden. Hij meldt dat ook vele rabbi’s vroeger 
		al (Talmoed/Midrash) dit zo gelezen hebben, en dat in het tweede deel 
		van de vergelijking dit voorzetsel wel voorkomt. Maar daarmee hoeft u 
		het dus niet eens te zijn. U mag best extra betekenis blijven zoeken in 
		de moeilijkere lezing. In de LXX trouwens ook twee verschillende 
		voorzetsels (ἐπὶ en πρὸς).
		
		
		
		[4] Ook de 
		Geneefse Psalmberijmer, Théodore de Bèze, heeft met deze tekst 
		geworsteld: In zijn eerste versie (1551) vertaalt hij Ainsi que la 
		biche rée / pourchassant le frais des eaux. De hinde dus, 
		maar wel het particulier hertengeluid: burlen (in het Frans: bramer 
		of réer). Opvallend: voor de definitieve editie (1562) heeft Bèze 
		deze regel aangepast. Ainsi qu’on oit le cerf bruire... Poetisch 
		minder (eigenlijk wil de zin niet goed uit de startblokken komen, 
		contra-intuïtieve accenten op ‘qu’on oit’.), maar minder particulier. 
		Bruire is een algemeen woord voor lawaai maken: schreeuwen, roepen, 
		brullen. Ook significant: in de revisie van het Psalter keert het burlen 
		terug (maar met het andere werkwoord), en blijft het hert mannelijk: 
		Comme un cerf altéré brame… 
		
		
		
		[5] geheel 
		in lijn met de klassieke vertaaltraditie, vervat in de Septuaginta en de 
		Vulgaat. Beide vertalingen hebben trouwens sowieso de neiging om het 
		soms brutaal concrete Hebreeuws wat te verzachten, te vergeestelijken, 
		zeker als het over God gaat. Zij benoemen liever de idee (het 
		verlangen), niet de fysieke actie. Ida en Marie betonen zich in hun 
		vertaalkeuze echte classici.
		
		
		
		[6] Oepke 
		Noordmans. Gods poorten (1939), p. 110-114. Middels een bijna 
		mystiek Bijbels taalspel vraagt Noordmans aandacht, niet voor het 
		schreeuwen, roepen, hijgen, maar voor de buiging van de hals (de 
		inclinatie), die verbonden wordt met het refrein van de Psalm waar de 
		ziel zich nederbuigt. Het hert echter buigt z’n hals omhoog als 
		hij roept, hij ‘reikhalst’. Door Noordmans wordt dit verbonden met het 
		‘reikhalzend verlangen van de ganse schepping’ waarover de 
		apostel Paulus spreekt in Romeinen 8:19. De vertaalkeuze van Marie en 
		Ida strookt zo volkomen met wat deze Hervormde kerkvader heeft 
		geschreven, dat ik vermoed dat hij heeft meegesproken toen Ida en Marie 
		de knoop moesten doorhakken. Marie’s verhaal staat in de Mededelingen 
		van de Vander Leeuw-stichting, p. 2525 (1970). Samen met de elders 
		genoemde vertaling van Psalm 42,8 (‘wieling’, als tribuut aan Vondel 
		- met dank aan Mieke Koenen, die deze link meteen zag  ) 
		zijn dit toch indicaties dat ‘De Psalmen uit het Hebreeuws vertaald door 
		Dr. Ida Gerhardt en dr. Marie Van der Zeyde’, wel met een aura van 
		objectiviteit zijn omgeven, maar net als alle andere teksten op z’n 
		minst óók subjectief zijn.
		
		
		
		[7] In het 
		Frans is dit een spreekwoord geworden: L‘abîme appelle l’abîme: 
		een ongeluk komt nooit alleen, of het blijft nooit bij één fout/misstap. 
		Ook wel: Het ene onheil roept het ander op. Dit laatste is ook de 
		duiding die Rashi geeft.
		
		
		
		[8] De 
		psalm wordt in Jona’s mond gelegd nadat hij is opgeslokt door de grote 
		vis. De psalm klopt niet helemaal met de context, maar dat geeft niet. 
		We zitten duidelijk in hetzelfde wereldbeeld: Die afgrondelijke diepte 
		van de zee, dat is dichtbij het dodenrijk (sheool). En in die diepte 
		leven gigantische monsters. Het ergste de Leviathan, maar ook anderen, 
		zoals die van Jona. Echter Genesis 1 bezweert de angst: God heeft ze ‘op 
		hun plaats gezet’, getemd, en kan ze zelfs in dienst nemen, zoals Jona 
		mag ontdekken. Bij Job komen ze ook voor, om de kleinheid van de mens te 
		benadrukken en de souvereine grootheid van God.
		
		
		
		[9] Uit de
		tweede herziene editie: Het boeck der Psalmen. Wt de Hebreische 
		sprake in Nederduitschen dichte
		
		
		
		[10] 
		Koning Davids Harpzangen. Den Nederduitschen toegezongen. 
		(Amsterdam, 1657)
		
		
		
		[11] De 
		berijming van Psalm 42,8 leunt dicht aan tegen de vertaling van het 
		NBG-1951. Ze is ontstaan in een joint venture van Willem Johan 
		van der Molen en Jan Wit.
		
		
		
		[12] 
		In 1562 vervangen 
		door ‘torrents’