Jakob en Ezau 
				
				
				preek over Genesis 25:19-34 
				
				
				
				Genk, 29 oktober 2006
				
				
				ds. Dick Wursten
				
				Gemeente,
				Als men aan Abraham Mendelssohn vroeg: wie hij was, dan zei hij 
				gekscherend: ik ben de zoon van mijn vader en de vader van mijn 
				zoon. Resp. Moses Mendelssohn (filosoof) en Felix Mendelssohn 
				(componist) … Ook Izak is de zoon van zijn vader en dan de vader 
				van zijn zoon… We kennen hem van het verhaal van ‘offer van 
				Abraham’ op de berg Moria, een verhaal waarover ik nog nooit heb 
				durven preken. 
				[zie echter 
				mijn toespraak hierover tijdens een concert] En vervolgens als de oude blinde vader die Jakob 
				zegent terwijl hij denkt dat het Ezau is.
				
				De geschiedenis van Izak bestaat dan uit de belevenissen van 
				Jakob….en dat deel van Genesis waarin die in opgetekend staan is 
				beslist een van de meeste curieuze stukken van het OT.. 
				
				Kun je voor Abraham nog respect opbrengen. Wegtrekken uit Ur, 
				reizen naar de vreemde, op de bonnefooi: de bonne foi, in goed 
				geloof, vertrouwend op de belofte; ja begint Abraham zelfs 
				indrukwekkend te worden in zijn ouderdom met zijn voorbede voor 
				Sodom en zijn zware gang naar de berg Moria.. met Jakob ligt het 
				wat moeilijker.
				Wat hij doet heeft iets geniepigs, iets achterbaks. Altijd zit 
				er wat van bedrog in. Op z’n minst is het dubbel. Zijn broer 
				Ezau is eigenlijk sympathieker in al z’n ruwe rechtlijnige 
				lichamelijkheid.
				
				Afin ik loop vooruit op de dingen….maar dat geeft eigenlijk 
				niet, want dat doet de bijbel ook… want dat is wat er in de 
				verzen 19-23 gebeurt.
				
				Rebekka is zwanger. Eindelijk dan toch. Deze zwangerschap zal de 
				verwachting inlossen en Izak toekomst verschaffen: De lijn zal 
				doorgaan. Groot is echter de schrik als Rebekka bemerkt dat er 
				twee kinderen in haar schoot zijn. Ze voelt ze ‘botsen’ in haar 
				buik. Een botsing die haar de stuipen op het lijf jaagt. 
				Zwanger zijn van een tweeling werd over het algemeen beschouwd 
				als een omen, een slecht teken. Bevestigd vindt Rebekka haar 
				eigen angst in het orakel dat ze te horen krijgt als ze naar een 
				Godsman gaat om te vragen wat dit zal beduiden. Twee volken zijn 
				in uw schoot, en twee natien zullen zich scheiden uit uw 
				lichaam; de ene natie zal sterker zijn dan de andere, en de 
				oudste zal de jongste dienstbaar wezen. (Genesis 25:23)
				
				De kaarten zijn al voor de geboorte geschud: botsing, scheiding, 
				uiteengaan.. dat zal het gevolg zijn van deze geboorte. Ja erger 
				nog: de gewone orde zal op de kop gezet worden: de eerste zal de 
				laatste zijn en de oudste broer zal de jongste voorop moeten 
				laten gaan. Alles wat maar mis kan zijn, is mis.
				
				Is dat nou de manier waarop God zijn heilsplan doorzet, zijn 
				belofte vervult? De gewone wet, de gangbare orde der dingen 
				wordt op z’n kop gezet. Het zaad voor een groot conflict wordt 
				gezaaid. De botsing in de moederschoot zal leiden tot talloze 
				botsingen nadien. Want: wat de Godsman ook zegt, wat Rebekka ook 
				beweert.. voorlopig gaat de natuur zijn gang: Ezau is de 
				eerstgeborene en Jakob komt er achter aan.. met z’n hand omklemt 
				hij Ezaus hiel. 
				
				
				
				Jakob - een naam verwant met het woord ‘hiel’ 
				– èqèv – 
				en met het werkwoord ‘aqab’= bedriegen. Ja-aqob = hij bedriegt…
				
				‘t Is duidelijk. Het begin is weer beginsel: Zo zal het zijn, zo 
				zal het gaan. Jakob die achteraanhinkt, altijd net iets te laat 
				om echt voor te komen, die zich een weg omhoogliegt als het 
				moet. Die bedriegt èn bedrogen wordt.
				
				En meteen komt het eerste staaltje al.
				Jakob neemt Ezau beet, wanneer deze met razende honger en geheel 
				uitgeput bij hem binnenvalt, terugkerend van de jacht. Jakob 
				ziet zijn kans schoon. Hij had soep gekookt van roodbruine 
				linzen: samen met brood levert dat een eenvoudige doch voedzame 
				maaltijd op. Ezau ziet de soep, ruikte de linzen en flapt het 
				eruit: Oh, Jakob, laat mij toch slurpen van dat rode, dat rode 
				daar, want ik ben moe.
				Onbeschaamd grijpt Jakob zijn kans: Verkoop mij eerst uw 
				eerstgeboorterecht. Alsof dat verhandelbaar is.. 
				Maar Ezau heeft geen weerstand meer. Hij vergaat van de honger 
				en zegt: Ach, ik ga toch dood, wat heb ik dan nog aan dat 
				eerstgeboorterecht. Dat wil zeggen: wat gaat mij de toekomst 
				aan, als ik heden verga. Als ik smacht naar eten, dan wil ik 
				soep, nù, ten allen prijze.
				En de gewiekste Jakob laat hem een dure eed zweren en verwerft 
				het eerstgeboorterecht.
				Tenminste: in theorie. Want de rechtsgeldigheid van deze koop is 
				natuurlijk twijfelachtig.
				
				Maar het is wel zó, dat de dingen hun beslag krijgen. Ijzersterk 
				en vlijmscherp in zijn oordeel besluit de verteller het verhaal 
				(34): Toen gaf Jakob aan Esau brood en het linzengerecht; Hij 
				at en dronk, stond op en ging heen. Zo verachtte Esau het 
				eerstgeboorterecht. 
				
				De verteller keurt Ezau’s handelwijze ten af. Hij vindt het 
				beneden alle peil zoals Ezau hier zijn eerstgeboorterecht 
				verkwanseld. Maar -vergis u niet - door Ezau’s handelwijze af te 
				keuren keurt hij de handelwijze van Jakob niet goed. Het 
				koninkrijk Gods, Gods gunst is niet een zaak van kopen en 
				verkopen, oh neen: Dat woord hoort hier nou juist niet bij…
				
				Zo zitten we hier in de geschiedenis van Izak al op de eerste 
				bladzijde met twee zondaren; meer niet. En van aartsvader Izak 
				(die blind verliefd is op z’n oudste zoon) en aartsmoeder 
				Rebekka (die venijnig Jakob’s rechten verdedigt tegenover Ezau) 
				hoeven we ook niet veel goeds te verwachten. Zij werpen alleen 
				maar olie op het vuur, zij verhevigen het conflict. De 
				ingrediënten uit de profetie bij de geboorte: ze zullen geen 
				enkele moeite hebben tot volle bloei komen: de botsing nog 
				heviger het bedrog nog gemener. 
				
				We zitten dus eigenlijk met 4 zondaren… mensen, als u en ik met 
				voor- en afkeuren, sym- en antipathieën, met handelswijzen die….
				
				En de schrijver van Genesis doet geen moeite om deze -pijnlijke- 
				stand van zaken te verbloemen. Daarover eerst nog een opmerking 
				en daarna zal ik nog een ‘moraal’ uit dit verhaal proberen te 
				trekken.
				
				Dat de geschiedschrijving zo onverbloemd is, is op zich uniek in 
				de wereldliteratuur. Welk volk koestert de verhalen waarin 
				bepaald geen positief beeld van de stamvaders van dat volk wordt 
				geschilderd. Geen enkel toch; integendeel: Als er ergens censuur 
				werd en wordt uitgeoefend is het ten opzichte van de officiële 
				geschiedschrijving van een land of een volk. Daarin zijn talloze 
				heilige huisjes opgericht en wandelen grootse onbaatzuchtige 
				helden rond. Wie er kritiek op geeft, werd verbannen. 
				
				Israël doet daaraan niet mee. Zelfkritiek en eerlijkheid zijn 
				hier blijkbaar belangrijker dan glorie en heldendom. Stamvader 
				Jakob heeft slechte eigenschappen, zonder meer. Hij is bepaald 
				geen held, neen hij is een ‘beetnemer’, een wat angstige 
				bedrieger, die zich op slinkse wijze omhoog probeert te werken.
				Ezau (stamvader van een vijandig volk: Edom / admoni = rossig 
				/ adom = roodbruin)
				komt er ook niet best van af, maar eigenlijk kan hij (bij ons 
				toch) op meer sympathie rekenen dan Jakob. We hebben liever een 
				duidelijke rauwdouw dan een ongrijpbare smiecht.
				
				Afin: er wordt in het verhaal dat Israel over zichzelf vertelt, 
				niets verdoezeld, niks gerechtvaardigd dat niet te 
				rechtvaardigen valt. Jakobs fouten (mede in de hand gewerkt door 
				de fouten van Izak en Rebekka: De zonden der vaderen worden 
				bezocht aan de kinderen) worden breeduit geschilderd en blijven 
				hem toegerekend: het blijven zìjn fouten.
				
				Maar tegelijk moeten wij ook dit verstaan: Deze Jakob, beetnemer 
				en hielelichter zal door schade en schande groeien en met vallen 
				en opstaan tòch tot ‘Israel’ worden. De Joodse traditie spreekt 
				in dit verband van de 10 beproevingen van Jakob, waardoor zijn 
				feilen gelouterd wordt, als goud door vuur. Jakob, de beetnemer 
				komt daar als Israel, “Gods strijder” uit te voorschijn. Maar 
				dat is nog een lange weg van hier.
				
				Het wordt tijd (tenslotte) om de moraal van dit verhaal op te 
				maken, de les te trekken. Ik trek hem vanmorgen samen met de 
				bijbelschrijver, die Ezau voor ons neerzet als de mens die zegt:
				laten wij eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven 
				wij. Ezau die zijn ziel verkoopt omdat zijn honger moet 
				worden gestild. Ezau die haastig leeft, van de hand in de tand; 
				die enkel een heden kent en niet weet van een geschiedenis die 
				zich voorzet van een toekomst die komen zal. Neen: Wat er morgen 
				gebeurt: het kan hem gestolen worden. Ookal stuikt morgen de 
				wereld in elkaar: Als ik vandaag maar aan mijn trekken kom.
				
				Ezau is de moderne mens, en die is blijkbaar van alle tijden.
				Laat mij slorpen van dat rode, dat rode daar..
				En hij at, hij dronk, stond op en ging heen.
				Over en uit. Hiermee is zijn levensinstelling geschetst. Zó, 
				zo eindigt de schrijver, zó, door zo te handelen verachtte, 
				minachtte hij het eerstgeboorterecht.
				
				Dat is de kern van de zaak.
				
				Het eerstgeboorterecht zoals het in de bijbel een rol speelt, is 
				namelijk niet maar een materiële zaak (een dubbel erfdeel), 
				neen: het eerstgeboorterecht is een opdracht om de lijn van de 
				vaderen voort te zetten. Het is het overerven van Gods belofte 
				en die doorgeven van geslacht op geslacht.
				Dat is dus (in de lijn van Abraham) leven van de zegen, dat is 
				dus hopen op het wonder, dat is vertrouwen op Gods belofte, dat 
				Hij er zijn zal.. altijd weer. onnavolgbaar dat wel, maar 
				er-zijn, aanwezig.
				Zo leven, als eerstgeborene, is weten van meer dan geboorte en 
				dood en daartussenin direkte behoefte en lustbevrediging (zoals 
				Ezau). Dat is weten van oorsprong en bestemming, Dat is leven 
				met verwachting. Dat is openstaan voor roeping, appèl, voor de 
				ander. Dat is kortom: leven vanuit het verbond met God (en alles 
				waar Hij voor staat) en met de naaste, de broeder.
				
				Ezau heeft daar geen gevoel voor. En zo rangeert hij zichzelf 
				uit de heilsgeschiedenis. Hij blijft – hoe karakteristiek en 
				markant ook – een bijrol in de geschiedenis van Jakob.
				
				En heeft Jakob daar dan wel gevoel voor ? 
				Neen: eigenlijk ook niet. Tenminste: Je kunt zijn handelwijze 
				moeilijk zo interpreteren. 
				Maar één ding heeft hij wel Jakob: Hij wil de zegen hebben. 
				Waarom? Uit hebzucht, jaloezie, uit oprecht verlangen ?? Het zal 
				wel uit allemaal zijn door elkaar. Zo gaat dat.
				
				En in zijn eigenmachtig, handig en soms ook onhandig, streven 
				naar die zegen blijkt hij uiteindelijk toch Gods uitverkorene te 
				zijn. Niet omdat hij beter was, geestelijker dan Ezau of zo, 
				neen: omdat het God behaagt heeft met hem verder te gaan, omdat 
				het God behaagt altijd weer, om zich niet door mensen en hun 
				zwakheid en zonde te laten weerhouden in de doorvoering van zijn 
				plan. God laat zich niet weerhouden.
				
				Dat is uiteindelijk ook de enige theologische rechtvaardiging 
				van de leer van de goddelijke uitverkiezing (zoals die op grond 
				van dit schriftgedeelte en Paulus woorden daarover, láter is 
				ontwikkeld.. ): Of wij goed of slecht leven is zeer belangrijk, 
				inderdaad. Het komt er op aan ! maar tenslotte – uiteindelijk – 
				is het niet dat dat bepaalt of God ons liefheeft. De 
				uitverkiezing wil het wonder van de onverdiende genade 
				onderstrepen.
				
				De mens kan de hemel op aarde niet maken, niet met alle goede 
				wil van de wereld bij elkaar. De hemel is niet te verdienen, 
				laat staan te kopen: de hemel, die schenkt God aan wie hij 
				liefheeft. Zijn zegen.. God geeft die aan wie Hij wil. Opeisen 
				kunnen wij hem niet. 
				
				Gods oordeel is van een zo totaal andere orde, dat onze oordelen 
				daarbij - uiteindelijk - in het niet zinken en onze moraal niet 
				onbelangrijk wordt, maar toch wel degelijk gerelativeerd.
				God is het die rechtvaardigt. Hij laat zich niet weerhouden, 
				niet door Ezau’s noch door Jakobs. Hij gaat zijn eìgen gang. 
				goddelijk ondoorgrondelijk.. en kiest de zijnen uit en roept die 
				allen…Dat is ons behoud, dat alleen. (Hervormingsdag staat voor 
				de deur).
				
				amen.
				 
				
				
				---
				
				
				
				liturgie
				
				- welkom
				- aanvangslied: gezang 380: 1 en 2
				- stil gebed/ votum & groet
				- lied: gezang 380: 3 en 4
				- drempelgebed 
				- lied: gezang 380: 5 en 6
				
				- woord ten leven: 
				Broeders en zusters, indien iemand gezondigd heeft,
				wij hebben een voorspraak bij de Vader,
				Jezus Christus, de Rechtvaardige.
				En Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de 
				onze, maar ook voor die der gehele wereld.
				- Gemeente, als nu het oordeel van God zo mild en genadig 
				over ons mag uitvallen, dankzij Christus, dan is het niet meer 
				dan normaal, dat wij ook dit woord horen: Oordeelt niet, 
				opdat gij niet geoordeeld wordt, want met het oordeel waarmee 
				gij oordeelt zult gij geoordeeld worden en met de maat waarmede 
				gij meet, zult gij gemeten worden.
				
				
				
				- lied: gezang 380: 7
				- gebed bij de opening van het Woord
				- inleiding
				-Schriftlezing: Genesis 25:19-34
				-lied: gezang 329: 1 en 2
				-kinderen naar de nevendienst
				-preek
				-lied: psalm 147: 4 en 7
				
				- gebeden
				- collecten
				-slotlied: psalm 146: 1 en 3
				-heenzending en zegen
				-"amen.." (gezang 456:3)