preek over Mattheüs 22: 34- 40
				
				Genk, 26 augustus 2007     
				
				 
				
				Mt 22:34-40
				
				Toen de Farizeeën hoorden, dat Jezus de 
				Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar en één 
				van hen, een wetgeleerde probeerde hem in de val te lokken met de 
				vraag: 
				
				"Meester, wat is het grootste gebod in 
				de wet?"
				
				Jezus antwoordde: "Gij zult de Heer, uw 
				God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw 
				verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan 
				gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Alles wat verder 
				in de Wet en de Profeten geschreven staat, hangt van deze twee geboden 
				af.
				 
				
				stil gebed
				
				aanvangslied: psalm 65: 
				1
				
				votum en groet
				
				drempelgebed
				
				psalm 65: 2 en 3
				
				 
				
				introductie van het thema.
				
				Na het begin van de brief 
				van Johannes, waarin wij er op gewezen werden dat God en de Naaste 
				altijd tegelijk binnenkomen in een mensenleven, in elk geval niet 
				tegen elkaar uitgespeeld mogen worden... als zijnde de Joodse 
				kern van de in gnostische taal verpakte verkondiging van Johannes.... 
				terug naar het evangelie: Daar blijkt die Joodse kern ook de kern 
				van het christelijk geloof te zijn.
				
				Wij lezen een aantal teksten
				
				 
				
				gebed bij de opening van 
				de Schriften
				
				Deuteronomium 6,5 en contekst
				
				Leviticus 19,18 en contekst
				
				Mattheus 22,23-40
				
				 
				
				gezang 328
				
				 
				
				Gemeente van Christus,
				
				 
				
				Het is een bekende tekst, die we gelezen hebben.
				
				
				En juist daarom moeten we oppassen.. dat 
				we vooral niet denken dat we het al weten. 
				
				Juist teksten die wij goed 
				menen te kennen, kunnen ons gemakkelijk ontgaan.
				
				Daarom wil ik het vanmorgen maar eens vanuit 
				een andere invalshoek proberen, a.h.w. vanaf de zijlijn. Ik heb 
				me namelijk bezig gehouden níet met de voordehandliggende hoofdwoorden: 
				liefde God en de naaste... Neen ik heb me geconcentreerd op de zinnetjes 
				daaromheen, de woorden die a.h.w. in de marge staan en wel met name 
				op twee zinnetjes die mij altijd al gefascineerd hebben, omdat ik 
				ze nooit helemaal begreep. 
				
				 
				
				Ook bij de voorbereiding van deze preek struikelde 
				ik weer over deze zinnen. Dus heb ik van de nood maar een deugd 
				proberen te maken en me deze keer daar maar eens volledig op gericht.
				
				 
				
				Het eerste zinnetje is die bekende afrondende 
				zin: Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten... 
				Het gaat mij dan vooral om dat woordje hangen. Wat wil Jezus daarmee 
				precies zeggen ?
				
				Het tweede woord dat mij altijd gefascineerd 
				heeft, is een woordje uit de zin daarvoor: gelijk.
				Wat bedoelt Jezus als hij zegt dat het tweede 
				gebod gelijk is aan het eerste...terwijl het toch duidelijk 
				verschillend is, zou je zeggen.
				
				 
				
				Dus eerst de stelling van 
				Jezus: dat aan het dubbele liefdegebod de ganse wet hangt 
				.. èn de profeten komt er dan nog achter aan: a.h.w. om te 
				zeggen,... niet alleen de wet, de thora, neen: de rest ook, de HELE 
				toenmalige BIJBEL, het hele WOORD GODS. Want dat beduidt 
				die uitdrukking: de wet en de profeten: de thora en de nebiim. De
				geschriften waren toen nog niet gecanoniseerd. Maar dit terzijde.
				
				 
				
				Aan deze twee geboden hangt 
				de ganse wet... 
				
				Paulus zegt later ongeveer 
				hetzelfde in de Romeinenbrief:  want welk gebod er ook moge 
				zijn, het wordt samengevat in dit woord: Gij zult uw naaste liefdhebben 
				als uzelf.
				
				Hiermee is trouwens de hele Joodse traditie 
				van rabbi Hillel, één à twee generaties voor  Jezus tot rabbi 
				Akiba enige generaties na Jezus het ééns.. Over in Israel ingelijfd 
				gesproken !
				
				 
				
				Aan deze twee geboden hangt 
				de ganse wet en de profeten... hangen ? hoezo, hoe moet ik me dat 
				voorstellen...  Ik zoek het maar gewoon op. 
				
				Zoals een deur hangt 
				aan zijn hengsels...lees ik in het 
				woordenboek.
				
				En opeens gaat de tekst voor mij open.
				
				Wat doet een deur ? Zij verschaft toegang 
				of zij sluit af. Gelijk u wilt. Maar zij kan dit alleen doen als 
				ze goed in haar hengsels bevestigd is. Is ze eruit gelicht of uitgezakt, 
				dan dient die deur tot niets. Dan wordt ze een sta in de weg, 
				dan is ze haar functie kwijt.
				
				 
				
				Zo kunnen alle geboden... 
				en dat geldt dus werkelijk voor àlle geboden alleen maar doen waar 
				ze er voor zijn: een weg openen of een weg sluiten... als ze degelijk 
				bevestigd zijn aan ... hun hengsels: de liefde. 
				
				
				Raken ze ontwricht, raken 
				ze de los van hun hengsels, dat is raken ze de band met het liefdegebod 
				kwijt, dan worden precies die geboden die bedoelt zijn om een toegang 
				tot het leven te ontsluiten, of een weg naar het verderf te versperren...., 
				herleid tot niets,een sta-in-de-weg. Dan dienen ze niet tot 
				niets meer.
				
				 
				
				Dus: zoals een deur alleen 
				maar kan openen en sluiten, als hij goed in de hengsels hangt, zo 
				kunnen Gods geboden enkel functioneren conform Gods bedoeling als 
				ze direkt verbonden zijn met de het gebod om lief te hebben...
				
				 
				
				En dit geldt dus voor de ganse wet ..èn 
				de profeten. Ik zei het als Dat is de HELE 
				bijbel. Die functioneert m.a.w. enkel goed (d.w.z. als Gods 
				woord) als zij hangt aan en draait om de liefde.
				Maak je haar daarvan los, dan zijn de letters 
				nog wel hetzelfde, dan klinken de woorden nog hetzelfde, maar dan 
				zijn ze niet meer hetzelfde. 
				
				Alles hangt af van de aan- 
				of afwezigheid van liefde bij het lezen, horen en toepassen ervan.
				
				 
				
				Gemeente, welke verstrekkende gevolgen dit 
				heeft, hoef ik u niet uit te leggen. Dat hebben de apostelen al 
				gedaan: Hoor wat Paulus zegt:
				
				&1 Kor 13: Al 
				ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, 
				maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende 
				cimbaal. 
				
				Al ware het, dat ik 
				profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten 
				is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik 
				had de liefde niet, ik ware niets. 
				
				 Al ware het, dat 
				ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn 
				lichaam gaf om te worden verbrand, maar had de liefde niet, het 
				baatte mij niets. 
				
				Of hoor wat Johannes zegt
				
				
				1Joh 4,7: Geliefden, 
				laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en een 
				ieder, die liefheeft, is uit God geboren en kent God.  
				8  Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is 
				liefde. 
				
				 
				
				Hoort u het, dat is a.h.w. de direkte uitleg 
				van dat woord van Jezus, als hij zegt, dat alles wat in de heilige 
				Schrift beschreven staat, hangt aan dat ene dubbelgebod der liefde...
				
				Is de liefde er, dan kan 
				God er ook zijn in zijn thora = levensonderricht, pedagogie: met 
				geboden en verboden... inderdaad.. beide vanuit als vormen van het
				liefde-gebod
				
				Is de liefde er niet, dan 
				is God ver te zoeken. En ookal citeer je dan 1000 keer dezelfde 
				geboden en verboden, ze zijn niet Gods levenonderricht, pedagogie, 
				thora.
				
				Hij zelf, DIE LIEFDE IS, 
				is er niet in..
				
				 
				
				Dat over dat eerste woord
				
				 
				
				Het tweede woord waar ik 
				dus op vast liep, is eigenlijk nog fascinerender: gelijk 
				waarmee de liefde tot God en de liefde tot de naaste worden gelijkgeschakeld.
				
				 
				
				Het eerste gebod riep op 
				tot een totale en algehele liefde tot God. Dat is zeer religieus.
				
				En nu wordt van het gebod 
				om de naaste lief te hebben (zeer ethisch) gezegd: dat het daaraan 
				gelijk is... Dus ethiek en godsdienst worden gelijkgeschakeld..
				
				 
				
				Ja, ho ho. Er is gelijk 
				en gelijkend en gelijkoplopend...
				
				Nee, gemeente, het woord 
				dat er staat is een sterk woord... Het is net niet een is-gelijk-teken 
				(homos), maar het is het gelijkwaardigheidsteken (homoios)
				
				-        
				Voor de dogmatici onder u: Het is het woord dat de orthodoxe 
				kerkvaders net niet sterk genoeg vonden om te mogen gebruiekn voor 
				de wezenseenheid tussen vader en zoon. Die zou totaal moeten zijn 
				(hetzelfde wezen = homo-ousios). Het compromisvoorstel dat Jezus 
				en de Vader van een gelijk-(w)aardig wezen (homoi-ousios) zouden 
				zijn vonden ze niet genoeg. 
				
				-        
				Voor de gender-geinteresseerden: Man en vrouw zijn niet gelijk 
				(homos), maar wel (homoios) gelijk-(w)aardig.
				
				 
				
				Het moet dus dezelfde kracht 
				hebben, erop lijken, evenveel energie insteken... gelijk opgaan: 
				God met alles wat in je is, liefhebben en je naaste beminnen zoals 
				jezelf.
				
				            
				zoals jezelf = zodat-ie op gelijke hoogte staat als jezelf.
				
				
				 
				
				En net als het vorige zinnetje 
				is ook deze uitspraak van Jezus er een met verstrekkende gevolgen. 
				Het is trouwens ook precies in dit zo nauw op elkaar-betrekken 
				van deze beide helften van het dubbelgebod dat zijn hoofdsom der 
				wet uniek is. 
				
				In de Joodse traditie vindt je beide deelgeboden 
				als kernachtige samenvatting van de wet, maar - in de schriftelijke 
				overlevering die wij hebben vandaag de dag - nooit beide tesamen, 
				en dus nooit zó sterk op elkaar betrokken als bij Jezus.
				
				 
				
				Het vreemde nu is, dat mij opvalt dat in de 
				kerk toch vaak deze beide tégen elkaar worden uitgespeeld. Horizontalisme 
				tegen verticalisme, mystiek geloof tegenover actief geloof, binnenkamer 
				tegen buitenwereld... kortom: God tegen de naaste.
				
				Terwijl dus onze bijbeltekst scherper en duidelijker 
				dan ooit zegt: God en de naaste kunnen wat de liefde betreft nooit 
				elkaars concurrenten zijn. 
				
				God liefhebben en de naaste 
				liefhebben: dezelfde energie. 
				
				God belangrijk vinden in 
				je leven impliceert dus automatisch aandacht voor de naaste.
				
				
				En omgekeerd: aandacht 
				voor de naaste komt niet in mindering op aandacht voor God.
				
				Het moeten communicerend 
				vaten zijn...  gaat het één omhoog, dan het ander ook..
				
				
				Niet ten koste van elkaar, 
				zeker niet tegen elkaar.
				
				 
				
				Gemeente, ik denk dat wij hier niet lang genoeg 
				over kunnen nadenken. 
				
				Maar ik wil dat niet doen,  omdat de 
				boodschap - denk ik  - al wel duidelijk is. 
				
				En zij is wel degelijk 
				begrepen als bijv. Johannes zegt: 
				
				Indien iemand zegt: 
				ik heb god lief, maar hij haat zijn naaste.. dan is hij een 
				leugenaar. .
				
				Dan spreekt hij - zo zou ik vandaag zeggen 
				- zichzelf tegen... 
				
				Want de liefde tot God 
				en de liefde tot de naaste is zo wezenlijk met elkaar verbonden, 
				dat het één niet zonder het ander verkrijgbaar is, dat de Één niet 
				zonder de ander te verkrijgen is. Wie God liefheeft,
				zo concludeert Johannes dus ook, die moet ook zijn broeder 
				wel liefhebben.. Ik zou bijna zeggen dat het moeten hier niet 
				zozeer een gebod is, maar een vaststelling: Dat mòet wel zo zijn. 
				Dan kan niet anders..
				
				 
				
				Ook bij Calvijn vond ik dezelfde gedachtengangen 
				terug. 
				
				Daarom dat ik die tekst 
				heb voorgelezen.
				
				Hoort u het ook eens van 
				een ander !
				
				 
				
				"Gij zult de Heer, uw God, 
				liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand.
				Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede is: Gij zult 
				uw naaste liefhebben als uzelf. Dit is niet iets 
				heel anders dan het eerste, neen: het is er gelijk aan...
				
				 
				
				En bedenk verder nog: Alles 
				wat er in verder nog in de Wet van God staat, het functioneert alleen 
				maar als het innerlijk verbonden blijft met dit dubbelgebod der 
				liefde.. 
				
				En dat geldt trouwens ook 
				voor de rest van de Heilige Schrift . Amen.
 
				
				stilte
				
				 
				
				gezang 62
				
				 
				
				Calvijn over de naastenliefde
				
				Jean Calvin, (Johannes Calvijn):
				
				Grenzen aan de naastenliefde? 
				
				
				 
				
				"De Heer schrijft voor wel te doen aan allen 
				zonder uitzondering, hoewel een groot deel van hen dat in het geheel 
				niet waard is als ze naar hun eigen verdiensten geschat worden. 
				Maar hier komt de Schrift met een zeer goede reden te hulp. Zij 
				leert namelijk dat wij niet in aanmerking moeten nemen wat mensen 
				op zichzelf genomen verdienen, maar dat wij in allen op het beeld 
				van God moeten letten, waaraan wij alle vormen van eerbied en liefde 
				schuldig zijn.
				
				Zeg dat hij een vreemdeling is. Maar de Heer 
				heeft een merkteken in hem gedrukt dat u vertrouwd moet zijn. Om 
				die reden verbiedt Hij u uw eigen vlees te verachten. 
				
				
				Zeg dat hij verachtelijk is en niets waard. 
				Maar de Heer laat zien dat hij iemand is die Hij de moeite waard 
				vond om hem met zijn beeld te sieren. 
				
				Zeg dat hij nooit iets gedaan heeft waarom 
				je hem iets verplicht bent. Maar God heeft als het ware zijn plaats 
				aan hem afgestaan, en nu bent u aaan hem dankbaarheid verschuldigd 
				voor zoveel en zo grote weldaden waarmee God zelf u aan zich verbonden 
				heeft. 
				
				Zeg dat hij het niet waard is dat u zich ook 
				maar enige inspanning voor hem getroost. Maar het beeld van God 
				waardoor hij bij u aanbevolen wordt is het waard dat u uzelf en 
				al het uwe daaraan aanbiedt. 
				
				Maar als hij niet alleen niets goeds verdiend 
				heeft, maar hij heeft u ook nog getergd door onrechtvaadig en kwaadaardig 
				gedrag, dan is zelfs dat geen rechtmatige reden om ermee op te houden 
				hem in liefde te omhelzen en hem met alle plichten van de liefde 
				tegemoet te komen. 
				
				 
				
				Hij heeft wel wat anders van mij verdiend 
				- zult u zeggen. Maar wat heeft de Heer verdiend? Waarachtig, alleen 
				langs deze weg bereikt men wat volledig tegen de menselijke natuur 
				ingaat - dat dat moeilijk is hoef ik niet te zeggen! -, namelijk 
				dat wij liefhebben degenen die ons haten, kwaad met goed vergelden, 
				voor beschimpingen zegeningen teruggeven. 
				
				Dat bereiken wij als wij bedenken dat wij 
				niet moeten letten op de slechtheid van de mensen, maar moeten kijken 
				naar het beeld van God in hen. Dat bedekt hun misdaden en wist ze 
				uit. Het lokt ons met zijn schoonheid en zijn waardigheid om hen 
				lief te hebben en te omarmen."
				
				 
				
				Uit: Johannes Calvijn, Institutie of Onderwijzing 
				in de christelijke godsdienst, boek III hoofdstuk 7, paragraaf 6 
				(geciteerd naar de editie van 1539)
				 
				
				 
				
				afkondigingen
				
				collecte
				
				gebeden
				
				slotlied: gezang 481
				
				 
				
				zegen