Preek over de dochter van Jaïrus (Markus 5: 22-24 / 35-43) 
				
				
				Genk, 24 juni 2007
				 
				In plaats van een gewone preek, 
			vier verschillende reacties op dit verhaal. 
					
					[Het verhaal is geen simpele vertelling, juist vanwege wat verhaald 
			wordt: een meisje is dood, evident dood, en Jezus heeft het lef dat 
			te ontkennen: ze slaapt zegt hij en hij zal haar wakker 
			makken. Hoongelach is zijn deel, waarop hij in woede ontbrandt en – 
			net als in de tempel – iedereen eruitsmijt en met de vader, de 
			moeder en zijn 3 metgezellen naar binnen gaat. Hij grijpt de 
			hand van het meisje en zegt: Talitha – meisje, qoem – sta op. En ze stond op en begon meteen rond te wandelen, alsof er 
			niets aan de hand was. Bovenmate ontzet, d.w.z. extreem verbijsterd, 
			compleet van hun stuk, waren de ouders en discipelen. waarop Jezus 
			z’n vinger op de mond legt: niemand zeggen en heel nuchter: 
					zou je haar niet eens wat te eten geven...].
				
				Vier reacties/getuigenissen geef ik u door van mensen die op zeer 
			bijzondere wijze met dit verhaal bezig zijn geweest. De eerste twee 
			getuigenissen van "voorgangers in kerken", die in de situatie van 
			Jaïrus (voorman van de synagoge) hebben verkeerd. Ze hebben een kind 
			verloren.... maar .... zij kregen het niet terug.
				 
				1. De eerste "hikt erg tegen dit verhaal aan", volgens z'n eigen 
			woorden. 
				
				 
				Ik zie Jezus hier graag als de Opgestane. Althans, ik denk dat 
			Marcus hem ook in die gedaante schildert (gezien het voorgaande: de 
			‘zee’ is hij al over: hij is aan gene zijde). Hij is het dan, die 
			als opgestane Messias een kind, niet gestorven, maar ontslapen, bij 
			de hand vat en roept (in het aramees, zodat het net is alsof we de 
			"cassetterecorder aanzetten" en het Jezus zelf horen zeggen... die 
			twee woorden): Sta op!
Ons zoontje is ontslapen. Ont-slapen is: beginnen te slapen. Maar 
			een mens gaat gerust slapen in de wetenschap weer wakker te 
			worden…"eens", omdat er iemand is die je bij de hand grijpt en 
			roept: Sta op! Nu is het tijd ! Nu is de messiaanse tijd aangebroken 
			en kijk eens om je heen, hoe mooi het geworden is! 
				
				
				Dat is het eerste wat ons kind zal meemaken: Hij voelt iets…: Jezus 
			blijkt hem bij de hand te hebben gevat en hij hoort iets:  het 
			is Jezus die tegen hem zegt: "Sta op..." 
				
				Het eerste wat ons manneke zal horen, voelen en zien.
				Met een historiserende lezing van het verhaal, moet ik dus helaas 
			"afhaken": Jezus als wonderdoener van destijds is teveel "geluk" 
			voor Jaïrus en zijn kind toen en daar (hoewel ik hem dat niet 
			misgun, integendeel) en teveel pech voor ons als ouders van ons kind 
			nu en hier (hoewel Jaïrus dat mij wel niet zal misgunnen...)
				
 
				2. Het tweede getuigenis is qua achtergrond vergelijkbaar, maar de 
			reactie is heel anders. Er zit ook meer tijd tussen. Hij schrijft: 
				
				
				 
				Het is al jaren geleden, dat onze jongste dochter gestorven is, 
			enkele dagen na de geboorte. Toch heb ik daarna verschillende keren 
			over dit gedeelte gepreekt. Mensen die ons goed kennen vroegen dan 
			wel eens of ik het niet moeilijk vond om daar over te preken. 
			Eerlijk gezegd was het voor mij beslist niet moeilijker dan veel 
			andere bijbelgedeelten. Natuurlijk komen er geregeld vragen op je 
			af, maar die komen net zo goed uit andere bijbelgedeelten voort. 
				
				
				En ik voel ook echt geen jaloezie t.o.v. Jaïrus en zijn vrouw. Ik 
			kan alleen maar blij voor ze zijn. Toen onze dochter gestorven was, 
			wist mijn jongste zus net enkele dagen dat zij na vele jaren wachten 
			en allerlei onderzoeken eindelijk zwanger was. Ze durfde het haast 
			niet tegen ons te zeggen, maar mijn reactie was er één van 
			blijdschap voor haar en eerder angst dat zij hetzelfde zou moeten 
			meemaken dan wij. 
Wat mij in al die tijd het meeste pijn gedaan heeft zijn 
				niet die mensen geweest die vanuit dit verhaal de hoop verkondigden, dat 
			werkte voor mij als een stimulans om door te gaan, als een "en 
			toch". Pijn doet het als het onderwerp angstvallig vermeden wordt 
			omdat mensen zogezegd jouw gevoelens willen ontzien. 
				
				
				Dan wordt je kind dat gestorven is ook nog een keer doodgezwegen. 
			Het is mij overkomen in mijn leven en ik moet er mee verder. Vertel 
			mij dan ook maar van de hoop die uit dit verhaal wil spreken, want 
			dat heeft mij verder geholpen en helpt mij verder. [...]
				Ik besef ook goed, dat 
				mijn verhaal mìjn verhaal is, anderen 
			zullen het anders beleven. Ieder mens heeft zijn of haar verhalen. 
			En iedere zondag worden mensen meer of minder en anders
				geconfronteerd met hun eigen verhaal door middel van het 
			Bijbelse verhaal dan andere mensen. Met andere woorden deze 
			problematiek speelt iedere week. Gewoon blijven verkondigen dus 
			maar.
				 
				3. Nog een derde getuigenis, indirecter dan de vorige, maar toch ook 
			wel van toepassing. De Deense predikant, toneelschrijver en 
			verzetsstrijder: Kaj Munk heeft (1898 – 1944) een toneelstuk 
			geschreven (het Woord, 1927), waarin hij op zeer levendige wijze 
			beschrijft hoe juist gelovigen kunnen worstelen met dit verhaal in 
			die zin, dat de evangeliën ergens de indruk wekken dat voor het 
			geloof niets onmogelijk is èn dat gelovigen in het geloof ook alles 
			moet durven hopen en verwachten. De gave van de genezing is 
			toch ook aan de discipelen gegeven. Ja staat er niet geschreven dat 
			alles wat de Heer doet de zijnen ook zullen doen. 
				
				In dat toneelstuk overlijdt een jonge vrouw in het kraambed. 
			Centrale figuur is  haar schoonvader, een stugge, zeer vrome 
			boer: Mikkel Borgen. Trouwens: alle personen in dat toneelstuk zijn 
			streng-gelovige christenen. In de dagen na haar overlijden komt het 
			tot een conflict in het dorp, omdat de jongste zoon van Mikkel, die 
			tot dan toe ‘gek’ was, geneest en begint te verkondigen dat zich 
			niet moet neerleggen bij haar dood: Dit is een een test of men ècht 
			dat God macht heeft over leven en dood. Het moet nu gewaagd worden: 
			net zoals de Heer toen om tegen de dood te zeggen: zij is niet 
			dood, zij slaapt… om de weeklagers weg te jagen en het meisje 
			bij de hand te vatten en te zeggen: Talitha Qoem. Het verzet 
			is enorm, vooral vanwege de oude boer. Dit kan niet, mag niet, hoort 
			niet, is godslasterlijk. En als het niet lukt, wat dan ? 
				
				
				Ik heb in mijn jeugd dit toneelstuk gezien (het is verfilmd) en kon 
			me voldoende in de redeneringen inleven om mee de spanning te voelen 
			toenemen naar het einde toe. Zouden ze het doen ? 
				
				En effectief: de voormalige ‘idioot’ groeit uit tot een 
			christusgestalte en nog voel ik de spanning wanneer hij de dode bij 
			de hand vat en zegt: Talitha Qoem… 
				
				En nog voel ik de verbijstering als ze dan nog echt opstaat ook…
				 
				Bij het evangelieverhaal had ik dat altijd geaccepteerd. Dat was 
			Jezus, no problem. 
				
				Maar dat een zo intelligente mens als Kaj Munk dat ook in een 
			eigentijds toneelstuk durfde presenteren, daar zat ik erg mee… Want 
			zulke dingen gebeuren toch niet. Zoiets doe je toch niet...
				(terzijde) : Vragen genoeg nu opgeroepen. Ik ga ze / kan ze / wil ze 
			/ niet verder beantwoorden. Dat moet u maar doen. Ik kan alleen 
			zeggen: Ik ga bij een overledene niet smeken om diens verrijzenis en 
			niemand verwacht dat ook van mij. En toch voel ik mij geen slechte 
			gelovige.  Wat Jezus in dit verhaal doet, dat gaat toch ook echt wel 
			alle perken en preken te buiten, daarmee worden alle grenzen 
			opgeblazen, zijn alle vastigheden totaal ontwricht, alle zekerheden 
			ontzet. Wat ik wel meeneem: Zelfs als wij het hoofd buigen voor de 
			dood, iets van het geloof dat de dood overwonnen is, blijft 
			overeind. Hoe dan ook. Vrees niet, geloof alleen, = heb 
			vertrouwen ! 
				
				 
				4. Een andere manier van lezen
				(naar Karel Eykman, Als er een God 
			is, 1998)  
				Enkele opmerkelijke détails van het verhaal zijn suggestief, 
			triggeren nog een lezing. Het meisje wordt geïntroduceerd als ‘de 
			dochter van Jaïrus’… Zij is niet zichzelf, maar de dochter van… 
			Dat is niet goed voor een mens. Iemand vergeleek het met de dochter 
			van de dominee zijn, op een dorp, 50 jaar geleden. Iedereen lette op 
			je… en je moest perfect presteren… en dat wilde je ook, want ’t was 
			je vader… En wordt zo'n meisje wel ‘wie zij is’, of blijft ze ‘hoe 
			men vond dat ze moest zijn’. Deze insteek wordt versterkt door de 
			melding van haar leeftijd verderop: ze was 12 jaar. D.w.z. ze was op 
			de drempel van haar volwassenheid… En die geraakt ze dus niet over. 
			 Jezus komst, aanraking is het die haar bijna in de kiem 
			gesmoorde ziel wakker roept en als zij opstaat "kan ze gaan, 
			want ze was 12 jaar" (=letterlijk schriftcitaat) = bath mitswah 
			(dochter der wet), geroepen om in vrijheid en eìgen 
			verantwoordelijkheid te leven..Ziehier het fictieve getuigenis van 
			haar moeder, achteraf:
 
				Wat er met haar is gebeurd, zal ik nooit vergeten, maar wat er aan 
			haar is veranderd, daar kom ik nooit achter. Ik weet niet wat dat 
			is. Ik zie haar lopen door het huis, verstrooid geeft ze de dieren 
			eten. Vaak hangt ze in de stoel en kijkt voor zich uit. Dan weer 
			staart ze uit het raam de tuin in en ik weet niet wat er in haar 
			omgaat.
Ze vertelt het mij niet, misschien gaat het mij ook niet aan. Ze 
			kijkt rond met andere ogen en ik zie haar met andere ogen. Dat is zo 
			sinds ze is teruggekeerd uit de dood.
Het is alsof het mijn 
				kind niet meer is. Ja ik weet wel, ik 
			heb haar gebaard, ze is van mij en mijn man, ze heeft zijn neus en 
			mijn mond. We wilden graag kinderen en we waren dolblij toen ze 
			kwam. We houden zielsveel van haar, ze hoort bij ons. Alleen 
			ben ik daar de laatste tijd niet zo zeker meer van. 
Ze is mijn dochter nog wel, maar ze is mijn bezit niet meer.
				
				
				Misschien is ze dat wel nooit geweest.
 
				Misschien moet ik dat leren inzien, dat ze niet het product van haar 
			ouders is. 
				
				We hadden haar opgegeven, maar nu ze terug is in het leven, is ze 
			niet meer uit mij geboren, nee… ze komt van God vandaan. 
				
				
				Ze heeft haar leven niet meer aan mij te danken maar aan Jezus. Ze 
			is een volstrekt eigen wezen geworden. Ze kijkt met eigen ogen de 
			wereld in, nieuwsgierig en onbevangen. Ze loopt zo open en 
			onbevreesd de mensen tegemoet, het is alsof ze niet eens beseft dat 
			het een wonder is dat ze nog leeft.
Ik begin haar kwijt te raken en daar heb ik het moeilijk mee.
Maar dat hoort erbij en eerlijk gezegd lucht het me ook op. Haar 
			geluk hangt niet van mij af, dus ik kan haar vrijlaten. Ze is geen 
			kind van mij meer, maar een kind van God.
Het wordt tijd haar te laten gaan.
				 
				Vrees niet, heb vertrouwen ! Amen.
				 
				
				          
			liturgie
 
				
				-           
			aanvangslied: psalm 139: 1 en 14
				
				-           stil 
			gebed / -     votum & groet
				
				-           lied: 
			gezang 480: 1 en 3
				
				 
				
				-           gebed 
			om ontferming 
				
				
				Ja, Heer…. Zo hebt gij ons geschapen. Altijd er op uit, op zoek .. 
			naar wat ?  Naar onszelf, naar geluk… naar iemand, naar u ?
				
				Wij weten het vaak zelf niet. 
				
				
				
				En Gij kent ons, gij doorgrondt ons, weet wat er in ons leeft, wat 
			ons drijft. En… gij leidt ons, ook als wij afdwalen, verdwalen, te 
			ver zijn gegaan… Gij leidt ons…  , zelfs als onze weg 
			doodloopt, uitloopt op de dood. Leidt ons dan – ook dan – verder, 
			Heer. 
				
				
				 
				
				-           lied: 
			gezang 480: 4
				
				-           woord 
			ten leven: [Hebr 11] : 
				
				
				 
				
				Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het 
			bewijs der dingen, die men niet ziet.
				
				Door dit (geloof) …  is Abraham, toen hij geroepen werd 
			getrokken naar een plaats, die hij ter erfenis zou ontvangen, en hij 
			vertrok, zonder te weten waar hij komen zou. Door het geloof heeft 
			hij vertoefd in het land der belofte, als in een vreemd land, waar 
			hij in tenten woonde met Isaak en Jakob, die medeërfgenamen waren 
			van dezelfde belofte; want hij verwachtte de stad met fundamenten, 
			waarvan God de ontwerper en bouwmeester is.  
				
				
				- Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te 
			worden, en dat ondanks haar hoge leeftijd, daar zij Hem, die het 
			beloofd had, betrouwbaar achtte. In (dat) geloof zijn deze allen 
			gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de 
			verte hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat 
			zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde.  - Door het 
			geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Isaak ten offer 
			gebracht, en hij, die de beloften aanvaard had, wilde zijn enige 
			zoon offeren, hij, tot wie gezegd was: Door Isaak zal men van 
			nageslacht van u spreken. Hij heeft overwogen, dat God bij machte 
			was hem zelfs uit de doden op te wekken, en daaruit heeft hij hem 
			ook bij wijze van spreken teruggekregen.
				
				Zo hebben zij beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op 
			aarde, want wie zulke dingen zeggen, geven te kennen, dat zij 
			verlangen naar een beter, dat is een hemels, vaderland. Daarom 
			schaamt God Zich voor hen niet hun God te heten, want Hij had hun 
			een stad bereid.
				
				 
				
				-           
			lied:  gezang 480: 5
				
				-           gebed 
			bij de opening van het Woord
				
				-           
			Schriftlezing: Markus 5: 22-24, 35-43
				
				-           lied: 
			gezang 52: 1 en 2
				
				-           preek
				
				-           lied: 
			gezang 52: 3
				
				-           
			geloofsbelijdenis 
				
				
				-           Klein 
			Gloria 
				
				
				-           
			gebeden 
				
				
				-           
			collecten
				
				-           
			slotlied: gezang 75: 1 en 2
				
				-           
			heenzending en zegen
				
				-           
			"amen.." (gezang 456:3)