preek over Johannes 20: 19-29 
			Genk, 
			beloken Pasen, 15 april 2007 -- voor een post-theïstisch antwoord op 
			de vraag: wat hebben de discipelen gezien als Jezus verscheen, klik
			hier.
			Thomas... 
Enthousiast hadden de 
			discipelen verslag uitgebracht aan Thomas: Jezus was gekomen, zomaar 
			opeens, uit het niets.. en Hij had hen gezegend. ’t Was geweldig 
			geweest... zo mooi... 
En Thomas 
			hoort wat ze zeggen, hij begrijpt hun woorden wel, maar hij kan er 
			niets mee, met die bewering. Hij was er niet bij geweest, had het 
			niet meegemaakt en kan het dus niet meemaken, wat zij daar allemaal 
			zeggen. Wat hij wel nadrukkelijk heeft meegemaakt is, dat Jezus 
			gestorven is en begraven. En dan - en dat weet toch ieder normaal 
			denkend mens - dan is het afgelopen. 
			En als hij dat laat merken, dan gaan z’n vrienden natuurlijk nog 
			enthousiaster vertellen dat het ècht waar is.. om hem te laten delen 
			in hun vreugde. Maar hoe hard ze ook op hem inpraten, hoe vaak ze 
			het ook herhalen en hoe enthousiast ze het ook zeggen, het zet geen 
			zoden aan de dijk. Thomas gelooft het gewoon niet. Ik vermoed zelfs, 
			dat hij kribbiger wordt, naarmate ze meer aandringen. Want 
			natuurlijk zou hij wel willen dat ze gelijk hadden - wat zou er 
			mooier zijn dan dat Jezus zou leven ! - maar hij is nu eenmaal dood. 
			Dood is dood. Je moet jezelf niet voor de gek houden en wens voor 
			werkelijkheid nemen. 
Dat Jezus 
			lééft, zoals de anderen beweren, dat kàn gewoon niet. Hij is 
			namelijk gestorven. 
Terzijde: De 
			andere discipelen geloofden het eerst ook niet. Zij hadden de 
			verhalen van Maria Magdalena - en de andere vrouwen - over hun 
			ontmoeting met de opgestane Heer ook afgedaan als ‘zotteklap, 
			kletspraatjes’ (larie in het Grieks), zo lazen we vorige week in 
			Lukas... en : verder dan verwondering... over het lege graf (Petrus) 
			komen ze eigenlijk niet. En dan nog: er zijn nog genoeg andere 
			verklaringen voor dat lege graf te vinden dan dat Jezus zou zijn 
			verrezen. Zoals in de eerste schriftlezing die niet 
			vaak wordt gelezen (Lukas 24: 36-43) duidelijk wordt, leidde Jezus’ 
			verschijning tot verbijstering en grote angst. De discipelen menen 
			een geest te zien... Natuurlijk. Pas als hij hun zijn wonden toont 
			en hen uitnodigt om - nog steeds Lukas 24 - goed te kijken.... naar 
			zijn handen, z’n voeten en hem aan te raken... om vast te stellen 
			dat hij geen geestverschijning is pas dan beginnen ze... te 
			twijfelen aan hun ongeloof en breekt de vreugde door... 
			Het ongeloof van Thomas is niet de uitzondering, maar de regel. 
			Het enige dat hem misschien onderscheidt van de andere discipelen, 
			is dat hij zich na het sterven van Jezus afgezonderd had van van de 
			discipelkring. De meeste van Jezus volgelingen hadden elkaar na 
			Goede Vrijdag blijkbaar weer opgezocht en vervolgens - zo goed en zo 
			kwaad als dat gaat - in hun verdriet troost, steun, bij elkaar 
			gezocht. Thomas niet, die heeft de 
			afzondering verkozen. Dat kan. Karakterkwestie. 
			Mensen zijn allemaal verschillend, ook in de wijze waarop ze 
			reageren op een ingrijpende gebeurtenis in hun leven; in de manier, 
			waarop ze een verlies proberen te verwerken. Er zijn er die je dan 
			met rust moet laten, helemaal niet moet benaderen... , niet aanraken 
			zelfs. Er zijn er ook die voortdurend het gezelschap van anderen 
			zoeken, die openlijk wenen, steun zoeken bij elkaar... Thomas dus 
			niet. Hij is meer het gesloten type; vrij ernstig ook. 
			Het Johannesevangelie levert nog 2 opmerkingen van hem over, die dit 
			beeld bevestigen. 1. Als alle discipelen Jezus afraadden naar 
			Jeruzalem te gaan, omdat het gevaarlijk voor Hem is geworden... èn 
			als Jezus dan toch gaat, dan klinkt het uit Thomas’ mond: Laten ook 
			wij dan maar gaan om met Hem te sterven. (Johannes 11:16). 2. En als 
			Jezus mooie woorden spreekt over ‘de Vader en de vele woningen’ 
			waarheen hij op weg is en waar hij voor hen een plaats zal 
			bereiden... en zij moeten hem daarheen volgen. komt Thomas wat 
			vermoeid uit de hoek: Heer, wij weten niet eens, waar Gij heengaat; 
			hoe zouden we dan de weg daarheen dan kunnen weten? (Johannes 14:5) 
			Thomas wil best wel geloven, is op leven en dood met Jezus 
			verbonden, maar hij wil ook begrijpen, en verstaan... wat er aan 
			geloof van hem gevraagd wordt. Hij wil nuchter blijven, ook als het 
			geloofszaken aanbelangt. Hij tekent dus protest aan als er 
			onbegrijpelijke dingen van hem gevraagd worden... niet omdat ze - op 
			zich - gevraagd worden, maar omdat ze voorgesteld worden alsof ze 
			gewoon ‘logisch’ zijn. neen: Dat zijn ze niet. En als hij niet kan 
			volgen, dan stelt hij vragen of spreekt hij zijn ongeloof uit. 
			Hij slikt niet zomaar alles. Hij laat zich geen knollen voor 
			citroenen verkopen. 
Lijkt me niet 
			onverstandig. Hoeveel onzin wordt er niet onder de schijn van 
			hoogste bijzonderheid verkocht, ook - juist !! - in geloofszaken en 
			religiositeit. Hoeveel charlatans zijn er niet actief op het 
			religieuze en therapeutische erf, die allemaal profiteren van de 
			goedgelovigheid, de licht-gelovigheid van de mensen.... juist van 
			religieus georiënteerde mensen. 
Er 
			wordt zoveel los beweerd, onbewezen verkondigd, of geschreven. En 
			echt niet alleen vanuit sektes, esoterische bewegingen of andere 
			godsdiensten. Neen: ook de christelijke propaganda - soms te goeder 
			trouw, maar ook die wel eens te kwader trouw - doet mee aan ‘de 
			verkoop van knollen voor citroenen’. 
			Me dunkt dat een zekere vorm van ongeloof, een dosis skepsis, goed 
			is voor de geestelijke gezondheid. Beproeft alle dingen... en 
			behoudt dan ‘wat goed’ is... zegt de apostel. ’t Zou van Thomas 
			kunnen zijn. 
Hij wil onderscheid 
			maken tussen waar en vals, echt en onecht, geloof en bijgeloof. En 
			dat is niet altijd even simpel. En dat hij daarbij beroep doet op 
			het gezonde verstand... dat valt hem niet te verwijten. Daarvoor 
			hebben we het gekregen: verstand, om onderscheid te kunnen maken.. 
			tussen knollen en citroenen. 
Thomas 
			spreekt zijn twijfel ook uit, of beter: zijn skepsis, middenin de 
			kring van al die enthousiaste gelovigen en hij laat het niet door 
			hun enthousiasme wegmasseren, ookal zou hij dat eigenlijk best wel 
			graag willen... Dat heeft met eerlijkheid te maken. èchtheid. 
			zuiverheid van het geloof. Hij kàn het gewoon niet geloven. Vaak 
			zijn mensen die zo zijn, wat bedachtzaam, eenzaam ook. Ze gaan - ook 
			in geloofszaken - hun eigen weg, zoeken hun eigen antwoorden. Soms 
			isoleren ze zichzelf daardoor. 
En 
			dat heeft zoz’n gevolgen in de groep: hoe enthousiaster Thomas’ 
			vrienden herhalen, We hebben de Heer gezien !!! hoe meer hij getergd 
			wordt in zijn niet kunnen geloven.... Scherp komt hij kan ook uit de 
			hoek als het hem allemaal teveel wordt: Indien ik in zijn handen 
			niet zie het teken der nagels en mijn vinger niet steek in de plaats 
			der nagels en mijn hand niet steek in zijn zijde, zal ik geenszins 
			geloven. (v 25) 
En nu is het een 
			week later, het octaaf van Pasen, (vandaag dus) Christus verschijnt 
			opnieuw en deze keer is Thomas er wel bij. Na de vredegroet, gaat 
			Jezus recht op Thomas af. En zie: De door hem gestelde eis wordt 
			zonder meer ingewilligd. Hij wordt uitgenodigd - expliciet - de 
			realiteit van de opgestane te controleren. Zien mag hij, en aanraken 
			ook.. Overigens - ik herhaal - exact zoals volgens het getuigenis 
			der evangelisten de andere apostelen ook is te beurt gevallen. 
			Opvallend is het enkel dat Jezus na de uitnodiging om te zien en te 
			tasten toevoegt: Wees niet ongelovig, maar gelovig ! Misschien dat 
			het Johanneïsch commentaar is op Luk. 23. 
			Je eerste reactie is: overbodig. Thomas heeft 
			nu gezien... dus zal hij nu wel geloven. Zeker, maar blijkbaar gaat 
			het in dat gelovig zijn om meer dan om het aannemen van een bepaalde 
			stand van zaken. Ook na het zien is er nog geloof nodig. 
			Er zijn mensen genoeg die het allemaal geloven, maar niet “gelovig” 
			zijn. Die zijn zonder verpinken bereid om de intellectuele bezwaren 
			opzij te zetten en bij wijze van spreken op TV te verkondigen dat 
			Jezus ècht is opgestaan... en degenen die eraan twijfelen, die 
			leggen ze het vuur van de schenen. Die mensen geloven wel iets, maar 
			zijn daarmee – naar mijn mening – nog niet perse gelovig. 
			U zult wel denken: daar gaat ie weer. Moeilijk doen, in raadselen 
			spreken. Neen, dat is het niet. Ik vind dit een zeer belangrijk 
			verschil. Dingen “geloven” (voor waar aan nemen) en “gelovig zijn”. 
			Daarom een grammaticale opmerking: Wees gelovig, zegt Jezus... Er 
			staat een vorm van het werkwoord ‘zijn’ en dat wordt verbonden met 
			het woord ‘gelovig’. Die grammaticale eigenaardigheid zegt precies, 
			waar het om gaat: Het gaat hier om een vorm van ‘zijn’, een 
			innerlijke houding, een bestaanswijze, een levenswijze, een ethos, 
			attitude.. te verbinden met ‘geloven’= met je vertrouwen vestigen op 
			iets of iemand.... (hebben) de geloofsinhouden horen tot de 
			overtuigingen die je hebt... (zijn) het geloof zelf bepaalt het 
			wezen van je bestaan, hoe je in de wereld staat. 
			Zo bezien is het niet het meest doorslaggevende dat een gelovige een 
			aantal dogma’s voor waar houdt, aanvaardt (fides quae - hebben). 
			Neen: veel doorslaggevender is dat een een gelovige iemand ìs, wiens 
			bestaan doortrokken is van ‘geloof’, dat is ‘vertrouwen’ op God. En 
			die zo lééft en handelt.. 
Dan gaat 
			het bij gelovig zijn om de oriëntatie van het leven, de wezenlijke 
			richting die je leven aanneemt... dat je je al levend, onderweg, 
			altijd ook toebeweegt naar God. Leven als toe-vertrouwend leven. 
			(Zu-versicht) aan de Schepper en Herschepper... (fides qua - zijn). 
			Om zo’n geloofshouding vraagt Jezus als hij zegt: wees niet 
			ongelovig, maar gelovig.. 
Je hoeft 
			daarvoor je kritische houding niet te laten varen, of je nuchterheid 
			op te geven. Neen. Je moet die enkel - als het er op aan komt - 
			durven overstijgen... 
Rationele 
			argumenten hebben hun plaats in het geloof, maar moeten ook hun 
			plaats kennen. Je moet met je gezonde verstand de wereld ook weer 
			niet zo dichttimmeren, dat je bij voorbaat elk wonder, elke 
			verrassing uitsluit. Gezond verstand is een gave Gods, rationalisme 
			is echter de dood in de pot. 
Thomas 
			laat zich verrassen en doet verwonderd belijdenis van zijn geloof. 
			Hij valt Jezus te voet en roept het uit: Mijn Heer en mijn God ! Dat 
			is geloofstaal, géén wetenschappelijke conclusie na onderzoek. Dat 
			is taal van het hart: een uitroep vanuit het diepst van zijn wezen: 
			Mijn Here en mijn God... 
Grote 
			woorden, zeker, maar zou Thomas zeggen: Dat wat mij daar over kwam, 
			dat was ook zo groot dat ik er geen (andere) woorden voor heb. Toen 
			ik hem zag en hij mij uitnodigde om hem aan te raken - en ik durfde 
			het nauwelijks en ik heb misschien wel niet eens gedaan, k weet het 
			niet meer - toen voelde ik, dat Hij niet een van ons was, zo, zoals 
			toen toen wij samen door het dorp liepen of op de boot zaten op het 
			meer. Hij was van... nou ja.. een andere wereld. Ik weet niet hoe ik 
			het zeggen moet. 
Neen... Ik zeg niet 
			dat hij niet echt was, een geest of zo. Integendeel: hij was echter 
			dan ooit tevoren. Helemaal zichzelf, maar toch ook helemaal anders. 
			Ik had dat voorheen ook wel gevoeld, dat dat in hem zat, dat andere, 
			maar altijd wat diffuus, ongrijpbaar... En toen Hij daar dan voor 
			mij stond, zo reëel aanwezig, zo 100% zichzelf, kon ik geen ander 
			woord meer vinden dan ‘Heer’, ja dan ‘God’... 
			En of ik nu gelovig ben ? Ja, natuurlijk. Ik ga voor deze Jezus door 
			het vuur. Maar ik ben nog steeds mezelf hoor, wees maar niet bang. 
			Ik zit bijv. al weer vol nieuwe vragen: ‘Hoe gaan we nu verder met 
			Hem ? of: Hoe gaat hij nu verder met ons ? Want hij is nou wel weg, 
			maar toch is hij nog onder ons. En ik weet zeker, dat Hij wat van 
			ons wil, mèt ons wil. Dat voel ik. Maar hoe dat dan moet, zonder 
			zijn directe aanwezigheid, Ik weet het niet. 
			Maar ik heb er het volste vertrouwen in... Hij is om ons heen? 
			Hoe... ?Ach er zijn geen woorden voor... Als Heer en God, als de 
			hovenier in de hof, Hij communiceert met ons, ja, als brood en 
			wijn... ach, de woorden schieten mij te kort. Laat de dichter het 
			maar zeggen. 
Gezang 234 (als 
			zonlicht om de bloemen, een moeder om haar kind)