preek over Paulus apologie
		  Handelingen 25 (vanaf vers 23) en Handelingen 26
		  Genk, 11 11 2007
		   
		  voor de Schriftlezing
		  De apostel Paulus is na een bezoek aan de tempel te Jeruzalem 
		  gearresteerd, beschuldigd van 'tempelvredebreuk'. De veelgeprezen 
		  romeinse rechtspraak faalt door wèl zijn onschuld vast te stellen, 
		  maar om 'politieke' redenen de vrijspraak niet te effectueren. Het 
		  dossier 'Paulus' wordt dus geclasseerd; hijzelf zit zonder verder 
		  proces na zijn gevangenneming ruim twee jaar vast in Caesarea.
		  Dan komt er (hoofdstuk 25) een nieuwe stadhouder, Porcius Festus. En 
		  met zijn komst komt ook het proces tegen Paulus opnieuw op de rol te 
		  staan. De Joodse delegatie uit Jeruzalem herhaalt de aanklacht en 
		  Festus doet een onderzoek. 
		  Hij constateert al snel dat er eigenlijk geen zaak is, maar om de 
		  gunst van de Joodse leiders te winnen wil ook Festus gerust het recht 
		  wat buigen en Paulus met een smoesje aan zijn tegenstanders 
		  uitleveren. Paulus gaat echter in hoger beroep, bij de keizer. 
		   
		  Vlak daarop komen koning Agrippa (II) en zijn vrouw Bernice de nieuwe 
		  stadhouder verwelkomen. Deze Agrippa, zoon van koning Herodes Agrippa 
		  I, is een Jood. De stadhouder doet een beroep op Agrippa's 
		  deskundigheid op het gebied van de Joodse godsdienst om de aanklacht 
		  tegen Paulus op punt te stellen. 
		  Als heiden had hij totdantoe totaal niet begrepen waar het hier nou 
		  allemaal om ging. Het had iets met 'een zekere Jezus' te maken, dat 
		  had hij opgepikt en met een discussie op deze nu dood was of leefde... 
		  Maar hoe en wat? hij wist het niet.
		   
		  LEZEN hoofdstuk 25: 23-27, 26: 1a
		  Paulus strekt zijn hand uit (redenaarsgebaar, waardigheid, kracht) en 
		  begint met een captatio benevolentiae zijn verdedigingsrede. Het 
		  gesprek wordt op hoofse toon gevoerd. Het evangelie verschijnt voor 
		  zijn hooggeplaatste gehoor in hofgewaad.
		  LEZEN hoofdstuk 26; 1b-8 
		  (volgt een beschrijving van Paulus als Christenvervolger in woorden 
		  die een spiegel opleveren van de latere christenvervolgingen door de 
		  Romeinen en van zijn krachtdadige ommekeer bij Damascus, waar hij het 
		  licht zag en tot lichtbrenger van de heidenen wordt aangsteld).
		  LEZEN: hoofdstuk 26: 19-32
		   
		  PREEK 
		  over de reactie van Festus (romein): Gij spreekt wartaal Paulus...(24)
		  en de reactie van Agrippa (jood): Gij wilt mij wel spoedig de rol 
		  van christen laten spelen (28)
		   
		  Hoofdstuk 26 mag je gerust de climax van Lukas' tweede boek, de 
		  handelingen der apostelen noemen. In dit hoofdstuk komen vele draden 
		  samen en vindt een laatste grote verantwoording, apologie van het 
		  christelijk geloof plaats ten overstaan van, de machthebbers van, ja 
		  eigenlijk, de hele wereld. 
	
	Een laatste, want na afloop wordt Paulus op transport gesteld naar Rome, en 
	inderdaad in notedop ìs de hele wereld bijeen in de rechtzaal van het 
	stadhouderlijk Paleis te Caesarea. 
		  Vers 23 van hoofdstuk 25 beschrijft het.
		  1. De romeinse stadhouder. Hij zit in vol ornaat op zijn rechterstoel, 
		  als verdediger van het Romeinse recht en de Romeinse zeden. 
		  2. De militaire wereld vertegenwoordigd in de vorm van de chiliarchen, 
		  de oversten over 1000, de plaatselijke kommandatuur, zal ik maar 
		  zeggen. 
		  3. De bovenlaag van de burgerij aanwezig, de notabelen zal ik maar 
		  zeggen en 
		  4. met veel gevoel voor show hebben de Joodse koning Agrippa en zijn 
		  vrouw hun intrede gedaan in de rechtzaal van het paleis.
		   
		  Voor dit uitgelezen publiek, samenvatting van de mensheid, legt Paulus 
		  verantwoording af van het christelijke geloof. En het opvallende is, 
		  dat hij met de grootste vrijmoedigheid van de gelegenheid gebruik 
		  maakt om Christus te prediken tot de overheden. Op de beschuldigingen 
		  gaat hij zelfs niet in.
		   
		  Paulus beschrijft hoe de Opgestane Heer hem van vervolger en beul tot 
		  getuige van de opstanding heeft gemaakt. Ongemerkt, als een volleerd 
		  rhetor, verandert Paulus de rechtzaal in een gehoorzaal, maakt van 
		  zijn apologie een preek en draait de rollen om: 
		  De romeinse rechter Festus, procureur des keizers, wordt aangesproken 
		  en de Joodse koning Agrippa, zoon van Herodes, wordt als 
		  getuige-deskundige erbij gehaald om te bevestigen al wat er met Jezus 
		  is geschied is en Paulus zelf verandert van aangeklaagde tot 
		  kroongetuige van de Waarheid.
		   
		  Deze rolwisseling wordt heel goed zichtbaar aan het eind van zijn 
		  redevoering, vers 22 en 23, waar hij zichzelf ook getuige noemt, 
		  getuige in en van een heel ander, veel grootser proces dan hier 
		  gevoerd wordt:
		  22  Klein en groot betuig ik niets anders dan wat de profeten en 
		  Mozes gezegd hebben, dat gebeuren zou, 
	Hoort u het? Paulus is ervan 
		  overtuigd, dat er geen breuk hoeft te zijn tussen kerk en synagoge. 
		  Hij weet zeker, dat hetgeen met Jezus van Nazareth gebeurd is, 
		  volledig in de lijn is van de wet en de profeten.  En wat zou er dan 
		  volgens de wet en de profeten gechieden: vers 23: 
		  dat de Messias zou lijden en dat Hij, aals eerste van de doden die 
		  opstaat het licht zou aankondigen aan mijn volk (=Israel) èn aan de 
		  heidenen (=gojiem). 
		   
		  De zaak, die eigenlijk op het spel staat is dus niet het 'geval' 
		  Paulus, maar is het wereldwijde heilswil van de God van Israël en 
		  eigenlijk is Paulus handel en wandel niet in het geding, maar de grote 
		  daden van God... En als dat aan de orde is, dan is Paulus geen 
		  aangeklaagde maar getuige. En zijn getuigenis maakt duidelijk, dat ook 
		  'de koningen' dezer wereld zich in dit goddelijk geding niet afzijdig 
		  kunnen houden. De opstanding van de Messias van Israel gaat alle 
		  mensen uit alle volkeren aan.
		   
		  --- 
		  Terwijl Paulus betoog vordert en iedereen in de gehoorzaal meer en 
		  meer onder beslag komt van deze begaafde en bezielde spreker, begint 
		  de stadhouder Festus zich ongemakkelijk te voelen. Het zou een dag 
		  worden, zo had hij gedacht, waarop zijn stadhouderschap met glans en 
		  heerlijkheid zou worden bekroond, waarop hij met een zelfverzekerd 
		  gezicht aan zijn gasten en onderdanen de Romeinse suprematie zou 
		  bevestigen, de schijn van recht hoog zou houden en zijn macht zou 
		  bevestigen.
		   
		  Hij begint te draaien op zijn stoel. Hij kijkt zo eens wat om zich 
		  heen. Hij ziet de aanwezigen die meer en meer onder de indruk raken 
		  van Paulus. Hij ziet koning Agrippa ook wat ongemakkelijk kijken, met 
		  een wat krampachtige glimlach rond zijn lippen. En als Paulus dan 
		  opnieuw dat woord 'opstanding uit de doden' noemt en de 'Opgestane 
		  Heer' als lichtbrenger verkondigt voor het volk en de volkeren, die 
		  àllen zich moeten bekeren van de duisternis naar het licht'... dan 
		  valt hij hem bruusk in de rede: (vers 24)
            
		  Gij raastkalt Paulus. Al die boeken brengen u tot razernij...
		   
		  Onzin vindt Festus, klinkklare nonsens. Dat kan hij niet langer 
		  aanhoren.. 
		  Een welopgevoede Romein verdraagt vele dingen, maar hij verdraagt 
		  niet, dat iemand een heil verkondigt, dat de status quo onder 
		  kritiek stelt. De Romeinse religie was heel tolerant voor andere 
		  religies, zolang ze het Romeinse staatsbestel maar ongemoeid lieten, 
		  zolang ze zich maar onderdanig opstelden tegenover het Romeinse 
		  oppergezag, dat met een goddelijk aura was omgeven. 
		  Hier wordt echter aan de grondslagen van het Romeinse rijk gemorreld, 
		  hier wordt het absolute gezag van zijne majesteit de keizer 
		  aangetast... en zijn hele bestaan als Romeins burger, ambtenaar en 
		  rechter op losse schroeven gezet...
		   
		  Was het misschien daarom dat zijn stem oversloeg. Festus zeide (vers 
		  24) met luider stem: gij spreek wartaal, Paulus. Er 
		  staat zelfs nog een lidwoord bij om het te benadrukken.
		   
		  Hij wilde misschien gewoon Paulus onderbreken, maar zijn stem schoot 
		  uit. Wij kennen dat allemaal wel. Je wilt niet schreeuwen, maar het 
		  gebeurt. Meestal heeft dat dan te maken met het feit, dat je ergens 
		  diep geraakt bent. Tijdens ruzies gebeurt zoiets ook vaak. Onbenullig 
		  lijkt het dan soms waarover je het hebt. Je denkt dat je nuchter bent, 
		  alles onder controle hebt, maar de klank en volume van je stem 
		  verraadt je diepe emotie.
	 
		  Festus had zijn stem niet meer in bedwang, omdat de woorden van Paulus 
		  een onrust in hem wakker hadden gemaakt, hierdoor was hij uit zijn rol 
		  van superieure rechter gevallen...  en 
		  Paulus had hem duidelijk gemaakt: Tua res agitur: Uw zaak, ja, 
		  ook uw zaak, stadhouder Festus, procurator van de grote keizer te 
		  Rome, ja ook uw zaak... wordt hier behandeld. 
		  En uw zaak staat of valt met de opstanding van die Joodse Messias...
		   
		  Festus heeft het gevoeld, en het bracht hem van zijn stuk, en toen hij 
		  dat voelde, bracht hij het gevoel van onzekerheid meteen tot zwijgen 
		  door Paulus tot zwijgen te brengen, te diskwalificeren a.h.w.: Ach, 
		  Paulus, je laat je meeslepen door je religie. Je hebt teveel onzinnige 
		  boeken gelezen en je bent het zicht op de werkelijkheid 
		  kwijtgeraakt... 
		   
		  Gemeente, doen wij zo ook niet vaak dingen die ons gezegd worden en 
		  die ons dreigen onzeker te maken, met een bruusk gebaar en luider stem 
		  af als onzin, juist omdat wij vrezen dat ze misschien maar al te waar 
		  zijn. Wie schreeuwt heeft meestal ongelijk. Die het hardst roept is 
		  vaak het onzekerst...
		   
		  Paulus blijft beleefd, hij antwoordt niet met luider stem, maar in 
		  alle rust, vanuit de zekerheid des geloofs: Hoogedele Festus, ik 
		  spreek geen wartaal, maar nuchtere waarheid...Het woord dat Paulus 
		  gebruikt is precies het tegendeel van het woord dat Festus gebruikte: 
		  woorden van waarheid en gezond verstand. . 
		   
		  Het gaat immers over dingen, die geschied zijn binnen de kaders van 
		  onze tijd en ruimte, ookal gaat de betekenis die kaders verre te 
		  boven. En hij roept koning Agrippa tot getuige. Die moet er van weten, 
		  want het is voorwaar niet in een uithoek geschied. En ook die vele 
		  boeken, bedoeld zijn de wet en de profeten, die brengen een mens niet 
		  tot verdwazing en razernij. Ook dat moet Agrippa kunnen beamen.. 
		  Daarom, recht op de man af, vers 27:
		  Koning Agrippa, gelooft gij de profeten? Ik weet, dat gij ze gelooft!
		  Kom vertel het ze, zegt Paulus en hij dringt aan. Beken kleur! 
		  bevestig mijn verhaal, staaf deze boodschap. 
	
	Maar Agrippa trekt zich terug. Hij barst niet uit in luid geroep, zoals 
	Festus, neen, hij heeft zichzelf beter onder cotrole. Een subtiel lachje zet 
	zich om zijn mond en met humor draait hij zich uit zijn benarde positie.. 
	(28) Zo meteen overreedt gij mij nog om de rol van Christen te spelen...
		  Fijntjes maakt hij Paulus erop attent, dat hij liever de rol van 
		  neutrale adviseur wil houden. Die bevalt hem beter. De rol van getuige 
		  van Christus ligt hem niet zo. 
		   
		  Zo'n reaktie is een andere manier om je van de waarheidsvraag af te 
		  maken: Met alles relativerende ironie op serieuze vragen ingaan, of 
		  beter eraan voorbijgaan, je ervan afmaken met een grapje, een bon-mot 
		  of zoiets... Meesters zijn wij mensen in het verstoppen van onszelf, 
		  als God zegt: Adam waar ben je? Mens, waar leef je voor. Waar ga jij 
		  naartoe?
		   
		  Deze vragen overschreeuwen als Festus of ze afdoen als 'verdwazing' of 
		  ze negeren als Agrippa, het komt op hetzelfde neer en het is typisch 
		  menselijk...
		   
	Maar 
		  Paulus heeft het laatste woord. Hij blijft hoofs, maar slaat wel terug 
		  met eenzelfde ironie als Agrippa door al zijn toehoorders toe te 
		  wensen, dat zij ooit nog eens een nieuwe rol zouden mogen leren, geen 
		  neutrale rol, maar zijn rol, dat is, die van getuige van Christus, 
		  (vers 29)
		  En Paulus zeide: Ik zou God wel willen bidden, dat en spoedig en 
		  voorgoed, niet alleen gij, (Agrippa) maar ook allen, die mij heden 
		  horen, in alle opzichten zouden worden als ik, uitgezonderd dan deze 
		  boeien. 
		   
		  Dit uiterst gevatte antwoord is het toppunt van vrijmoedigheid. Hier 
		  spreekt iemand, die meester is van de situatie, die weet hoe de dingen 
		  in werkelijkheid staan, die alles in de juiste verhouding ziet, óók en 
		  met name de zogeheten machthebbers dezer wereld en groten dezer eeuw, 
		   
		  Paulus staat als een geboeide in de rechtzaal, zeker, een gevangene, 
		  beslist, afhankelijk van de luimen van het wereldse gerecht, okay... 
		  Maar toch is hij vrij, vrij in Christus. De vrijheid der kinderen Gods 
		  hangt immers niet af van hun positie in deze wereld. Het grapje over 
		  de boeien, dat Paulus zich temidden van dit hooggeplaatste gezelschap 
		  veroorlooft is hiervan wel het absolute bewijs...
	 
		  Afin, koning Agrippa en procurator-rechter Festus staan op en trekken 
		  zich terug. En in de wandelgangen durven ze het elkaar wel te 
		  bekennen, dat Paulus aan niets schuldig is, maar dat zonet eventjes de 
		  wereld op zijn kop stond, zij op hun plaats gezet waren, hun hele 
		  bestaan geschud werd op zijn grondvesten, daarover zwijgen ze 
		  zorgvuldig. Dat hebben ze al weer keurig verdrongen. De status quo 
		  neemt weer de overhand. 
		  Het Koninkrijk Gods trekt zich weer terug. De onzienlijke dingen Gods 
		  zijn even zichtbaar geweest in die rechtzaal van Caesarea. De 
		  werkelijkheid Gods heeft zich even over onze dagdagelijkse 
		  werkelijkheid gelegd en die ontmaskert als een schijnvertoning, een 
		  onwezenlijk rollenspel. In de woorden van Paulus waren de dingen even 
		  zo zoals ze in en voor Gods ogen zijn.
		  Dat is de macht van het Woord. Het herschept de werkelijkheid...
		   
		  ------------------------------
		   
		  Gemeente, tot slot. nog een paar losse gedachten:
		  1. Wij hebben nogal eens de neiging het evangelie van Christus Jezus, 
		  de Messias van Israël te privatiseren, te beperken tot persoonlijk 
		  gebruik. Had Paulus dit gedaan, dan zou Festus nooit zijn opgestaan om 
		  hem luid van razernij te beschuldigen, want een privé-religie mocht 
		  iedereen er -ook toen!- op na houden. Dat was pico-bello in orde. In 
		  het christelijke geloof echter staat veel meer op het spel. Het 
		  evangelie bevat immers licht voor het volk en de volkeren, voor de 
		  kleine man in de straat, maar ook voor de groten der aarde. God heeft 
		  een zaak met heel de wereld. Laten wij dat nooit vergeten.
		   
		  2. En ookal zal men soms luid roepen, zoals Festus, dat dat waanzin 
		  is, of proberen (vaker) zich met een beleefde glimlach van die claim 
		  af te maken zoals Agrippa, dan moet ons dat niet ontmoedigen, want of 
		  men het nu aanneemt of niet: de waarheid blijft de waarheid: God hééft 
		  een geding met deze wereld, van de schepping af. En in Christus Jezus 
		  heeft God dit geding beslist. Hij heeft uitspraak gedaan. Hij heeft 
		  deze wereld voor zich opgeëist, hoezeer gebroken ook door zonde, het 
		  kwaad, dood.... hoezeer getekend en verloren: God heeft het door de 
		  dood en de ondergang heen voor Zich opgeëist, en niemand, geen duivel, 
		  dood noch hel, kan hem dit meer ontroven. Zo staan de dingen, sinds de 
		  dag der opstanding, voor wie het maar ziet, voor wie het maar gelooft, 
		  zoals Paulus.
		   
	3. En 
		  midden in de duistere wereldnacht kunnen wij - gelijk als Paulus - al 
		  wandelen als vrije mensen, kinderen Gods, als wij ons laten meenemen 
		  door het verhaal van de Levende Christus, meeslepen zou ik bijna 
		  zeggen.... Wie dat doet is wijzer dan Festus en Agrippa, die dit 
		  Verhaal niet wilden horen... Zij verhardden hun hart en versteenden in 
		  hun wereldse rol... Het zij ons als waarschuwend voorbeeld gezegd:
		  Zo gij zijn stem dan heden hoort,
		  Gelooft dit heil en troostrijk woord
		  verhardt u niet, maar laat u leiden.
		  amen.