preek over 'de onrechtvaardige pachters'
			
			Genk, 9 september 2007
			
			volgens Mattheus 21:33-41/46
			
			 
			
			Gemeente,
			
			Bijbelse verhalen zijn bijzondere verhalen. Ze gaan altijd over ons, 
			ook al gaan ze over mensen uit een ver verleden. Ze gaan over het 
			leven dat wij leven, zij werpen daar een bijzonder licht op... een 
			licht waarbij wij pas goed kunnen zien waar het nou ècht in het 
			leven over gaat. 
			
			Voor gelijkenissen geldt dit wel in bijzondere mate. Zij houden je 
			een spiegel voor. En als je het aandurft om erin te kijken, dan zie 
			je jezelf, je eigen leven, je woorden, daden en gedachten... maar 
			dan vanuit een andere invalshoek dan gewoonlijk. Gods invalshoek... 
			En dan ziet alles er plots toch wel even anders uit.
			
			 
			
			Het beeld dat wij ontwaren in de spiegel van onze gelijkenis van 
			vanmorgen is dat van een heer des huizes (een landheer zouden 
			wij zeggen) die een wijngaard plantte.. eentje met alles erop 
			en er aan... van een perskuip tot een omheining met 
			een wachttoren 
			
			 
			
			Voor de bijbelvaste toehoorders begint er bij dit beeld meteen een 
			lampje te branden... Talloze malen immers in de bijbel komt het 
			beeld voor: een wijngaard, een hof, een tuin, beplant, goed 
			ingericht, goed verzorgd. Het oerbeeld a.h.w. van wat God doet, 
			gedaan heeft en telkens weer doet. 
			
			De bijbel begint er zelfs mee: God plantte een hof in Eden, een 
			paradijs was het, een plaats voor de mens om in te wonen en te 
			werken en te spelen,  goed verzorgd, goed ingericht, prachtig 
			werk...
			
			Maar meer nog dan dit roept de beschrijving van wat de landheer 
			hier doet associaties op met een gelijkenis uit het OT. De profeet 
			Jesaja schrijft in hoofdstuk 5 (dat wij dan ook gelezen hebben)
			 
			Ik wil van mijn geliefde 
			zingen, het lied van mijn beminde over zijn wijngaard. 
			
			U voelt het wel: God is hier de geliefde. Hij is de wijngaardenier, 
			de landman, die met zorg en liefde alles prepareerde en toebereidde 
			en .... ‘goede vruchten’ verwachtte.. van allen, maar in het 
			bijzonder van zijn volk Israel: 
			
			Hij verwachtte goed bestuur, maar zie het was bloedbestuur.. Hij 
			verwachtte  rechtsbetrachting, maar zie het was 
			rechtsverkrachting.  
			
			 
			
			Jezus heeft het over deze zelfde dingen en natuurlijk heeft hij in 
			de concrete situatie van toen vooral de overpriesters en oudsten op 
			het oog gehad, de leiders van het Joodse volk. Zij krijgen in 
			deze gelijkenis hier de wind van voren, het deksel op hun neus 
			(geheel overigens in de lijn van Jesaja). Daarin sluit deze 
			gelijkenis duidelijk aan op de vorige discussie...
			Maar ik vind het eigenlijk niet zo interessant om altijd maar naar 
			hen de zwarte piet te spelen... alsof wij het dan zoveel beter doen. 
			Daarom dat ik die historische uitleg hier wel noem, maar verder maar 
			laat voor wat ze is. Jodenhaat is er al genoeg. Laten we liever 
			onszelf onder de loep nemen, en de gelijkenis universeel lezen en 
			toepassen op onszelf. Als ‘mens’... mensheid, maar ook gewoon 
			‘persoonlijk’ wie wij zijn en hoe wij leven. 
			Tua res agitur.. 
			! geldt voor 
			heel de Schrift.
			
			 
			
			Dus: God plantte een hof in Eden en Hij gaf die aan de Mens om die 
			te bebouwen en te bewaren.... God geeft steeds opnieuw de mensen 
			verantwoordelijkheid voor wat Hij plant, betrekt ze actief in zijn 
			‘werk’. Hij schakelt de mensen niet uit, maar in.... 
			
			Zonder ons wil God zijn raadsbesluit niet uitvoeren.. neen met ons 
			en door ons... 
			
			Hij wil dat wij meedoen. En niet zomaar als slaven, willoos en onder 
			dwang, ‘als stokken en blokken’ neen:  hij geeft ons het 
			hoogste wat er is, een gave zo onvoorstelbaar, zo kostbaar, zo 
			kwetsbaar ook, dat je er elke keer weer versteld van staat, dat God 
			dàt gedurfd heeft: vrijheid, veel vrijheid. 
			
			 
			De landheer zelf ging buitenslands.. 
			zegt Jezus treffend. 
			
			God geeft zijn project a.h.w. uit handen, legt het in onze hand...
			
			In vrijheid en verantwoordelijkheid hebben wij zaakwaarnemer te zijn 
			voor God op aarde... pachter noemt deze gelijkenis het. Het 
			‘goed’ blijft van de landheer, maar via een contract (een 
			verbintenis, een verbond) krijgen de pachters zowel het 
			vruchtgebruik als de plicht de heer te geven waar hij recht op 
			heeft: zijn vruchten... :
			
			Grote vrijheid met bijbehorende verantwoordelijkheid dus !
			
			34: Toen nu de tijd der vruchten naderde, zond hij zijn slaven 
			naar die pachters om zijn vruchten in ontvangst te nemen. 
			
			 
			
			God is een billijk heer. Hij vraagt vruchten als de tijd er rijp 
			voor is... De pachters krijgen rustig de tijd om hun werk te doen... 
			de landheer overvraagt ze niet 
			
			 
			
			Gemeente, God vraagt eigenlijk niet zo heel veel van de mens. 
			
			-           Hij 
			vroeg niet veel van de mens en zijn vrouw in de hof van Eden. Alles 
			was het hunne, ze mochten eten, genieten en leven naar hartelust in 
			Gods tuin. Ze hoefden enkel maar de kennis van goed en kwaad niet 
			voor zichzelf te begeren: Goed en kwaad moesten ze aan God 
			overlaten. Dat was a.h.w. de ganse pachtsom voor het verblijf in het 
			paradijs. God laten zeggen wat goed en wat kwaad is, dat niet zelf 
			willen uitmaken... Meer niet.
			
			-           
			Israël, het volk mocht wonen, leven en werken in het land, ze 
			hoefden alleen maar rechtvaardig te zijn, eerlijk bestuur 
			af te leveren, de middelen om te leven zo te verdelen dat niemand 
			tussen wal en schip zou vallen. Dat was alles. Dat was eigenlijk de 
			hele pachtsom voor dat prachtige leven in het land vloeiende van 
			melk en honing... Verder mochten ze leven, vrij en blij. -        
			God heeft ons de aarde gegeven en haar volheid, opdat wij erop 
			zouden wonen. Wij zijn Adam en Eva, nog steeds worden wij neergezet 
			in Gods tuin, in Gods schepping, om die te bearbeiden, te bewerken, 
			te bewaren en vrucht te laten geven op z’n tijd... 
			
			 
			
			En als de tijd er rijp voor is klinkt de vraag: Adam, waar ben je 
			? Laat me eens zien wat je er van gemaakt hebt ? ..Eva,
			kom eens tevoorschijn: wat heb je met het leven gedaan dat je 
			is gegeven, dat je is toevertrouwd.., dat stukje werkelijkheid 
			waarop wij invloed hebben, stukje wereld waarin wij leven en ons 
			bewegen ? 
			
			 
			
			Wel gemeente, hoe zou het aflopen: Zijn wij goede pachters? Gaan wij 
			er zorgvuldig mee om, met dit geschenk. Proberen we om de gave die 
			God ons geeft tot Zìjn recht te laten komen? 
			
			 
			
			Als ik daar wat verder op doordenk, dan houd ik mijn hart vast. 
			
			Een paar voorbeelden: Wij doen vaak alsof de aarde van ons is. Nog 
			steeds wordt de schepping uitgebuit, uitgeput, grenzenloos, in 
			plaats van zorgvuldig bewaard en bewerkt... We beschouwen de 
			wereld, ons leven onze vermogens en ons vermogen grotendeels als 
			iets waarmee wij kunnen doen wat wij willen. Wij hebben het in onze 
			hand gekregen, dan houden we het ook daar! Tot in de atomen gaan we, 
			tot in de genen... grenzenloos, wie zal ons stoppen? 
			
			 
			
			En de 
			vruchten dan ? (de pachtsom) en God dan ? zegt schuchter een 
			knecht des Heren. Dit kan toch zo niet eindeloos blijven duren... en 
			ècht goed is het resultaat toch ook niet altijd bepaald... 
			
			We roepen: zwijg, doemdenker, eruit, stoor ons niet in ons 
			spel van ongekende mogelijkheden. Wij gaan onze gang, wij zijn 
			autonoom; wij leven en spelen met onze vrijheid alsof er geen God 
			bestaat. Hij is toch wèg, buitenlands... 
			
			Grenzen, afdragen van vruchten ? Dat zullen we zelf wel bepalen. En 
			de gevolgen op lange termijn: dat zien we dan wel weer ! Dat het 
			atoomonderzoek ook een vernietigende bom opleverde is onze schuld 
			toch niet ? Ons leven is ‘van ons’ zelf... we zullen zelf wel 
			beslissen wat we ermee doen. Zelfs begin en einde hebben we in de 
			hand..
			
			 
			
			De gelijkenis toont ons inderdaad een beeld van onze tijd, van ons 
			leven, van ons bestaan. Wij – hoewel pachters – gedragen ons als ‘would-be-heren’, 
			alsof we de baas zijn van de wijngaard. Wij denken: de Heer, de 
			eigenaar is verweg, buitenslands.. Daar hebben we niets van te 
			vrezen, daar hoeven we geen rekening mee te houden. We pikken alles 
			in. 
			
			 
			
			De pachters zijn niet tevreden met hun deel van de opbrengst, ze 
			willen meer, ze willen alles... 
			
			ze leven alsof de HEER er nooit geweest is, alsof alles van ons is. 
			‘goddelozen’ zijn ze geworden.
			
			Adam en Eva zijn niet tevreden met de hof, ze willen meer, ze willen 
			alles. 
			
			Wij mensen zijn nooit tevreden met wat we hebben, met wat we als 
			mensen van God hebben gekregen... mensen willen altijd meer... 
			hebzucht is de wortel van alle kwaad.... zegt de Schrift.
			
			 
			
			Vrij-zijn èn verantwoordelijk vinden we teveel moeite..
			
			Van beperkingen op machtsuitoefening en geweldsgebruik willen we 
			niet weten. 
			
			Grenzen aan de groei, we wensen het niet. 
			
			Dat bezit enkel te rechtvaardigen is als het verbonden is met 
			delende gerechtigheid: Het wordt als een utopie van de hand gewezen. 
			
			En toch is het zo wáár... goed bestuur, rechtsbetrachting... de 
			grenzen van Gods wet respecteren...
			
			 
			
			Deze gelijkenis werkt zo als een onthullende spiegel: 
			Beschamend is wat we zien: De mens is een dief, hij steelt van 
			God... Hij is een usurpator: hij pikt in wat van een 
			ander is. Hij is een klein kind: Hij wil altijd meer en is 
			nooit tevreden. En naar de gevolgen kijkt hij niet... terwijl ze 
			vreselijk zijn. We zien het om ons heen, lezen het in de krant en 
			ervaren het ook zelf ten dele aan den lijve... maar vooral: de 
			kwalijke gevolgen van ons buitensporig gedrag exporteren we naar de 
			derde wereld, zodat wij er niet mee geconfronteerd worden.
			
			 
			
			 vers 37: En ten laatste zond Hij zijn zoon, zeggende: Mijn zoon 
			zullen zij ontzien..
			
			En de zoon komt hetzelfde vragen als de knechten voor Hem: de 
			vruchten, het deel daarvan. De zoon des Vaders komt oms eraan 
			herinneren: De aarde en haar volheid, zij zijn des HEREN
			Zijn komst bepaalt ons er 
			bij, dat wij niets meer, maar ook niets minder zijn, dan Gods 
			mede-arbeiders, beheerders van andermans eigendom..
			
			Hij komt ons vragen om de pachtsom, de verantwoording van wat 
			we in onze vrijheid gedaan hebben met wat ons is toebetrouwd, 
			met ons bezit, ons lijf, ons leven...: Was het goed ? Hebben we 
			ermee gehandeld, bezittende als ‘niet-bezittend’.
			
			 
			
			En nu is het er op of er onder. De gelijkenis wordt pijnlijk... 
			
			De pachters: zij denken: De Zoon.. ahah, dan is de vader zeker dood. 
			En het cynisme van would-be-heren stijgt tot ongekende hoogte: De 
			vader dood, nu hoeven we alleen de zoon nog uit de weg te ruimen en 
			we hebben helemaal de handen vrij 
			
			Zij grepen Hem en wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem....
			
			 
			
			Dat ze daarmee hun eigen doodsvonnis tekenen en zichzelf uitleveren 
			voorgoed aan het recht van de sterkste en dat ze slaaf zullen zijn 
			van hun bezit... ze hebben het niet door. Wie de Zoon verwerpt 
			pleegt Vadermoord. En zonder ‘hemelse’ Vader is de mens verweesd en 
			zal verdwalen, vervallen, ontaarden.
			
			 
			
			Gemeente, we mogen dus hopen en bidden dat de ‘gelijkenis’ met 
			ons hier ophoudt. 
			
			Dat wij ‘de zoon wel zullen zien en ‘aannemen’ als Gods gezant. Dat 
			wij hem niet buiten ons leven zullen houden en vermoorden... dat 
			mogen we hopen... Dat wij door onze manier van leven 
			‘christus niet opnieuw kruisigen’... 
			
			 
			
			Daarom: de pachtsom... de vrucht van de wijngaard... laten we 
			die betalen met dankbaarheid:
			
			De pachtsom, de vruchten. 
			
			Paulus somt ze op. Dit zijn de goede vruchten:
			
			liefde, blijdschap en vrede 
			
			geduld om 
			te verdragen
			
			zachtmoedigheid, goedheid en trouw 
			
			 
			
			En Willem Barnard dichtte verder in dit spoor: (we hebben het al 
			gezongen)
			
			Wij zullen leren leven
			
			van de verwondering:
			
			dit leven, deze aarde,
			
			de adem in en uit,
			
			het is van Gods genade
			
			en zijn lankmoedigheid.
			
			 
			
			En als je dat begint te verstaan, dan kun je eindelijk God de ere 
			geven èn zelf tevreden zijn dat je een pachter en 
			beheerder mag wezen van dat kostbare leven, dat jezelf gekregen 
			hebt en met zovele anderen mag delen.. bezittend als 
			niet-bezittend. 
			
			zo leven is zinvol, vruchtbaar.. 
			
			 
			
			Wie zich door de hemel 
			
			laat helpen uit de boze droom van de nooit tevreden mens.. (meer 
			meer!)
			
			die vindt de boom des levens,
			
			de messiaanse boom.
			
			En als hij zich laat enten
			
			hier in dit aardse dal,
			
			dan rijpt hij in de lente
			
			tot hij vruchtdragen zal.
			
			 
			
			amen 
			 
            
			liturgie
			
			 
			
			-           Psalm 
			24: 1
			
			-           stil 
			gebed/votum & groet 
			            
			AANVANGSTEKST / thema: psalm 24:1
			
			-           gebed 
			om ontferming
			
			-           Psalm 
			24: 2
			
			-           woord 
			ten leven
			
			-           Psam 
			24: 3
			
			 
			
			-           gebed 
			bij de opening van het Woord
			
			-           
			Schriftlezing: JESAJA 5: 1-7
			
			-           lied: 
			gezang 252: 1 en 2 
			
			-           
			Schriftlezing: MATTHEUS: 21:33-42/46
			
			-           lied: 
			gezang 252: 3 en 4
			
			-           preek
			
			-           lied: 
			gezang 350  
			
			 
			
			-           
			geloofsbelijdenis
			
			-           Klein 
			gloria
			
			-           
			Slotlied: gezang 293
			
			 
			
			heenzending en zegen
			
			'amen'