preek over 
		Mattheüs 13:24-30: 
		De gelijkenis van het goede en slechte graan 
		"Laat ze tesamen opgroeien tot de oogst" 
		
		INLEIDING op de 
		evangelielezing
		De gelijkenissen 
		die Jezus vertelt in h. 13 handelen over het ‘koninkrijk des hemels’, of 
		het koninkrijk Gods. Ze vertellen dus in de vorm van een verhaal hoe het 
		er in het ‘koninkrijk van God’ aan toe gaat. Wat is dat: het ‘koninkrijk 
		van God’ ? Waar ligt dat ?
		Een taalkundige 
		opmerking kan hier veel verduidelijken: Het Grieks (ook het Hebreeuws) 
		heeft één woord dat alles aanduidt ‘wat de koningsmacht aanbelangt’.
		Waar wij onderscheiden termen hebben voor het bezit van de 
		macht (koningschap - regnum), de uitoefening van de macht 
		(regering - regiment) en het gebied, waarover de macht wordt 
		uitgeoefend (het koninkrijk - regio), kent het Grieks maar één term die 
		al die aspecten dekt: ‘regiment, regering en regio’ in een keer. 
		Basileia..
		Dit gezegd zijnde 
		mogen we de gelijkenissen van het koninkrijk dus ook rustig de 
		gelijkenissen van het koningschap Gods of van de manier waarop God 
		regeert, noemen, al naar gelang de gelijkenis dan beter tot zijn recht 
		komt. Het zit allemaal in dat Griekse woord. Meestal lijkt echter de 
		‘godsregering’ bedoeld.
		
		Een gelijkenis 
		van het koninkrijk licht dan dus een tipje van de sluier op over hoe God 
		regeert (en hoe niet)… 
		
		LEZING: Mattheus 
		34:24-30
		
		PREEK
		
		Gemeente,
		‘dolle tarwe’of 
		‘dolik’ is een grassoort die veel op tarwe lijkt en zeker in het begin 
		er moeilijk van onderscheiden kan worden. 
		Zij brengt ook 
		een halm voort en pas wanneer het koren aren begint te zetten, kun je 
		het verschil zien: de korrels (graan) zijn zwart en giftig.
		“Zizania” staat er in het Grieks (overigens 
		duidelijk een semitisch of arabisch woord, ook de Vulgata vertaalde 
		niet: zizania, vandaar ook in romaanse talen behouden);
		Lolium temulentum is de 
		officiële naam (temulentum = dronken. U ziet: de korrels hebben een 
		effect. Kweek is verboden bij wet). Voor de taalfanaten onder u: in het Frans kun je zeggen:
		“semer la zizanie” = ‘onkruid zaaien’ in de betekenis van 
		tweedracht zaaien. Maar dit terzijde.
		
		
		
		
		
		
		Waar komt die 
		dolle tarwe toch vandaan, vragen de knechten zich af, die enkel 
		goede tarwe hadden verwacht. Waar is het fout gegaan? Ze hadden toch 
		goed zaak gezaaid? Ze zijn zich van kwaad bewust. Maar nu beginnen ze te 
		twijfelen… en stappen naar hun heer: Heeft u misschien geen goed zaad 
		gezaaid? 
		
		De heer ontkent. 
		Meer nog: Hij weet hoe het zit. 
		Hij heeft een 
		verborgen vijand, eentje die voortdurend zijn werk probeert te 
		saboteren. 
		De knechten zijn 
		geschokt, verontwaardigd en willen het voor hun heer opnemen en bieden 
		aan de akker te zuiveren door de dolle tarwe uit te trekken. De heer 
		verbiedt dit … uit vrees dat daarmee de hele oogst vernield wordt. 
		Hij beveelt de 
		goede en slechte tarwe tezamen te laten opgroeien tot de dag van 
		de oogst. Dan zal de grote scheiding plaatsvinden: Het ene in het vuur, 
		het andere in de schuur.
		
		De hoofdgedachte 
		in deze gelijkenis is wel duidelijk, maar toch blijft het gebeuren waar 
		de gelijkenis over gaat ongrijpbaar, zelfs als je de gelijkenis keurig 
		uitgelegd krijgt, zoals iets verderop in Mt. 13 gebeurt. 
		
		De gelijkenis 
		lost namelijk geen probleem op, maar legt er juist een op tafel. 
		
		Jezus 
		problematiseert met deze gelijkenis eigenlijk de Godsregering . 
		Is God eigenlijk wel goed bezig? 
		En daarmee 
		verwoordt hij een vraag die veel mensen zich stellen.
		
		Schokkend is en 
		blijft het voor de mens, juist voor de gelovige mens, dat er in 
		een wereld die geschapen is door een goede God, ... zoveel kwaad tot 
		bloei is gekomen. 
		Hoe kan dat 
		eigenlijk ? Dat is de vraag naar de oorsprong van het kwaad... of beter 
		de vraag naar de rechtvaardiging van God ten overstaan van het kwaad: 
		de theodicee. 
		Al ver voor het 
		begin van onze jaartelling op punt gesteld door de wijsgeer Epicurus. 
		Het origineel van het syllogisme. De premissen: 
		Er is een God en er geschiedt kwaad in de wereld.
		Welnu: 
	
	
		Of God wil het kwaad wegdoen uit deze wereld maar kan 
		het niet. 
		Of Hij kan het maar wil het niet. 
		Of Hij kan het niet én wil het niet. 
		Of Hij kan het én wil het. 
		Als Hij het wil maar niet kan, zou hij zwak zijn, wat 
		bij God niet het geval kan zijn. 
		Als Hij het kan en niet wil, zou hij boosaardig zijn, 
		iets wat God eveneens vreemd is. 
		Als Hij het niet kan én niet wil, zou hij zowel zwak 
		als boosaardig zijn, iets wat bij God uitgesloten is. 
		Als Hij het kan en wil – het enige wat bij God past – 
		waar komt dan het kwaad vandaan of waarom heft Hij het niet op?’
		Kort: Als God 
		almachtig is, kan hij het kwaad wegdoen uit de wereld. 
		Als God goed is, 
		dan wil hij dat ook, maar …. waar komt dan het kwaad vandaan of waarom 
		heft Hij het niet op?’ 
		Trouwens ook als 
		u niet God gelooft, dan stelt zich de vraag naar het kwade evenzeer. 
		Binnen een evolutionair model, zal de mens zelf de termen waarbinnen het 
		leven menselijk is, moeten definiëren (wat is goed/kwaad) en 
		reglementeren (‘regering’). 
		
		Binnen de 
		gelijkenis stellen de knechten precies deze vraag. Hoe kan er in 
		Godsnaam onkruid op de akker van de Heer groeien ? Waar komt dat vandaan 
		? En ook de tweede vraag wordt impliciet gesteld...: Waarom roeit hij 
		het niet uit?
		
		1. 
		Het antwoord dat 
		de gelijkenis op de eerste vraag geeft is eenvoudig (vs. 25). 
		Een ‘vijandig 
		mens’ heeft het goede werk van de Heer gesaboteerd: 
		de duivel 
		heeft het gedaan, die is verantwoordelijk voor het onkruid. 
		Hij krijgt de 
		schuld... Daarmee is voor Jezus (en zijn tijdgenoten) in de gelijkenis 
		de kous af.
		
		Maar... 
		– vinden wij – daarmee is de vraag eigenlijk niet beantwoord. 
		Want zo heeft hij 
		de ene onbekende door een andere vervangen en dat is logisch gezien niet 
		zo effectief, want dan verplaats je het probleem: 
		
		Waar komt het 
		kwaad vandaan ... wordt ... Waar komt de duivel vandaan ? Dat 
		is een gevallen engel, zeggen we dan. Maar ook dan verplaatst de vraag 
		zich gewoon opnieuw: Hoe kan een engel eigenlijk vallen ? 
		Elk antwoord is 
		het uitgangspunt van een nieuwe vraag... 
		De vraag naar de 
		oorsprong van het kwaad verliest zich in een
		petitio principii (cirkelredenering, oneindige reeks) en krijgt dan ook geen antwoord. 
		Duisternis omringt m.a.w. het feit van het kwaad... Epicurus had dat 
		scherp gezien!
		
		En: eigenlijk is 
		juist dat heel trefzeker in de gelijkenis verwoord. 
		Want ook in de 
		gelijkenis blijft het een obscuur type, deze vijand. 
		Hij komt des 
		nachts – zaait wat links, rechts – als de mensen slapen en als hij zijn 
		boos werk gedaan heeft is hij weer weg. Je ziet hem niet zien, kunt hem 
		niet aanwijzen, niet arresteren, niet aanspreken op zijn werk, niet ter 
		verantwoording roepen... 
		
		Is dat niet 
		veelzeggend ? 
		De 
		uiteindelijke bron van het kwaad is nooit te vinden, de boze is 
		altijd weg. Satan heeft nooit open en bloot op aarde rondgewandeld als 
		een kwetsbaar en aanspreekbaar mens, … zoals God... in de Zoon des 
		mensen. 
		Neen, de duivel 
		komt en ziet, zaait het zaad van de twijfel, wantrouwen, jaloezie, 
		tweedracht (‘zizanie’) en is weer weg: niet alleen a
		master of disguise, maar ook een verdwijningskunstenaar. 
		
		Ook kenmerkend:
		Hij laat de 
		mensen zitten met de brokken, want wat er wel is en waar je niet omheen 
		kunt, is het kwade zelf: Het onkruid is er, staat er, groeit, 
		bloeit en mag zelfs vruchtdragen en zich uitzaaien....: on-weerlegbaar, 
		onbestrijdbaar, met of zonder ‘persoonlijke duivelhypothese’. 
		
		Het kwaad is een 
		macht en ze werkt onophoudelijk, parasitair op het goede, verkankerend, 
		verzurend, vergiftigend... als het maar kapot gaat… 
		het menselijke 
		samenleven. 
		
		Het feit van het 
		kwaad, het brute feit van het kwaad (met alles wat er als onrecht 
		en lijden bij hoort) is en blijft de onneembare hindernis voor elke 
		sluitende wereldverklaring. We moeten die ook maar niet te zeer 
		zoeken lijkt mij... 
		
		Het kwaad is er, 
		manifest aanwezig op de wereldakker. 
		We houden er 
		beter rekening mee. 
		Het onkruid 
		groeit samen op met het koren. 
		Het kwade 
		openbaart zich, samen met het goede, het groeit en bloeit evenzeer. 
		Ontkennen en/of
		verharmlosen heeft geen zin, 
		is zelfs gevaarlijk. 
		Het is er, 
		helaas. Je kunt er niet omheen. 
		Het is voelbaar 
		en tastbaar reëel in heel z’n afgrijselijke negativiteit.
		
	
	
		2. 
		En dat brengt ons 
		als vanzelf bij het tweede punt, waar het in de gelijkenis eigenlijk om 
		gaat... Als het er dan staat – die dolle tarwe, dat kwaad – en we hebben 
		het in de gaten, dat het er is … en we kunnen het zelfs onderscheiden 
		van de tarwe... 
		Geweldig! Waarom 
		het dan niet uittrekken en verwijderen, waarom de akker dan niet 
		zuiveren ? De knechten bieden hun diensten aan. Ze staan al klaar.
		
		De heer houdt ze 
		tegen: Neen, niet doen, want met het onkruid zoudt gij tegelijk ook het 
		koren kunnen uittrekken. M.a.w. het is om het koren te redden, dat de 
		Heer verbiedt om de akker te zuiveren, het onkruid te wieden...
		
		Een ieder die wel 
		eens onkruid heeft gewied of korenbloemen heeft proberen te plukken 
		tussen de tarwe, weet hoe zeer de wortels verstrengeld zijn en hoe je ze 
		haast niet van elkaar kunt scheiden zonder de goede plant te 
		beschadigen. Daarom: Laat beiden te samen opgroeien tot de oogst. zegt 
		de Heer. Dan zullen we de scheiding maken.
		
		Toegepast: God 
		laat het kwaad bestaan, omdat de uitroeiing van het kwaad ook het goede 
		zou vernietigen of op z’n minst beschadigen.
		
		- even stil van - 
		
		Dit is de pointe 
		van Jezus’ gelijkenis. Hierom vertelt hij ze.
		
		Wat doe je als je 
		vaststelt dat het kwaad er is, dat er naast goede ook kwade dingen, 
		slechte dingen gebeuren op aarde. 
		
Antwoord: in elk geval niet met alle geweld het kwaad proberen uit te roeien... want met het kwade zou je ook het goede ontwortelen. Goed en kwaad zijn blijkbaar volgens Jezus verstrengeld en wel zo radicaal - van in de wortel (radix) - dat ze samen opgroeien en groter worden (zoals er zelfs letterlijk staat). Ze lijken zelfs op elkaar: ‘De grootste deugden zin vaak niets anders dan blinkend opgepoetste ondeugden’ (Augustinus?). Of keerzijde van elkaar. Afhankelijk van context, tijdsgewricht, situatie kan goed/kwaad variëren. Bijv: Wat een deugd is voor politieke besluitvorming in crisistijd (niet gevoelig, niet aarzelend, durven knoop doorhakken ookal vallen er spaanders), kan daarbuiten een ondeugd zijn. Je bent vaak beter niet de vrouw van een gevierd politiek leider (of de man ...): halsstarrigheid <> doorzettingsvermogen etc. En ook omgekeerd. Goed/kwaad is dus niet iets essentieels (isoleerbaar), maar accidenteels. Het oordeel komt bij een daad, eigenschap.
		
		Met dit feit, dat 
		ze niet van elkaar te scheiden te zijn, hoezeer ze ook onderscheiden 
		moeten worden... daarmee moeten we dus leren rekening houden als 
		je op Gods akker wilt werken. = als je als mens wilt leven en het leven 
		een beetje wilt ordenen naar Gods wil.
		
		Dat is dus tegen 
		onze natuur in. 
		De intuïtieve 
		aandrang om radicaal zuiverend over de wereld te gaan en alle 
		onkruid met wortel en tak uit te roeien wordt hier een halt toegeroepen. 
		Het zal een averechts effect hebben: ook de goede planten zullen 
		uitgetrokken worden.
		
		De neiging dus – 
		van hen die zich goed wanen, oei.. 
		- om het kwaad 
		ergens te localiseren - buiten hen, oei.. 
		- om het 
		vervolgens te vuur en te zwaard te gaan bestrijden... met het zwaard van 
		het woord en als dat niet helpt met het echte zwaard, een neiging die 
		elke religie en politieke ideologie die wat voorstelt heeft, wordt hier 
		verboden... 
		
		Het zal de goede 
		planten schaden en de oogst in gevaar brengen.
		
		3.
		Wat dan wel? 
		We zullen 
		‘geduld’ moeten hebben. 
		
		De Heer zal al 
		het goede oogsten, maar niet meteen. 
		Hìj zal het kwade 
		vernietigen, wegdoen, compleet, maar niet meteen. 
		De Heer laat het 
		rijpen... allebei, totdat volledig zichtbaar wordt dat het kwaad kwaad 
		is, zodat het goede eindelijk verzameld kan worden.
		
		Geduld, dat is 
		letterlijk: kunnen dulden, dragen, verdragen, volhouden... lijden zelfs… 
		lijdzaamheid.
		
		Het onrecht zal 
		er zijn, tot de dag van de oogst, 
		het kwaad zal in 
		ons midden zijn, tot de jongste dag, 
		het lijden zal 
		bestaan tot de Heer komt om de aarde te richten, de wereld in 
		gerechtigheid. 
		We houden er maar 
		beter rekening mee... 
		niet dus – toch 
		nog maar eens te zeggen – om in passiviteit alles maar te ondergaan, 
		neen, maar in elk geval – woord voor vandaag – ook niet om in absolute 
		activiteit te menen er wel een einde aan te kunnen maken.
		
		Deze gelijkenis 
		staat dus kritisch m.n. ten opzichte van het messiaanse ongeduld van 
		vele christenen. Zij wensen in deze wereld, in deze
		aeoon, in deze bedéling, dit tijdsgewricht... al perfectie te zien, 
		volkomen goedheid, heiligheid... de zonde bestrijden, het kwaad 
		uitroeien, Gods koninkrijk toch al wel een beetje of liefst helemaal 
		oprichten.
	De gelijkenis leert 
	ons daarentegen om bij alle ongeduld en verlangen naar volkomenheid en 
	heelheid een (wat we met een moeilijk woord noemen: een) eschatologisch 
	voorbehoud in acht te nemen. 
	De zuivering van de 
	akker, de zuivering van de wereld, en de openbaarwording van de kinderen 
	Gods moet wachten tot de tijd van de oogst, de jongste dag. 
	
	Deze boodschap lezen 
	we trouwens niet alleen hier, maar zij doordesemt het hele nieuwe testament. 
	Het was blijkbaar 
	nodig, deze rem, want – paradox – Jezus had namelijk zelf met zijn evangelie 
	heel wat losgemaakt aan verlangen. 
	Met zijn woorden en 
	daden had hij hoge verwachtingen gewekt, een messiaans verlangen 
	opgeroepen... dat niet te stuiten was.
	
	Volgens de ervaring 
	van eerste gemeente moest zij juist daarom op een degelijke manier ‘geleid’ 
	worden, anders zou deze messiaanse spanning tot een enorme kortsluitingen 
	leiden en de zaak waar het God in Jezus om gaat gaan schaden.
	
	Een wijs inzicht 
	overigens dat op veel terreinen van het leven z’n waarheid al heeft 
	bewezen... Brave new world ? Nee 
	liever niet.
	
	Daarom, velt geen oordeel voor de tijd, dat de Heer 
	komt, omdat Hij degene is die aan het licht zal brengen wat in het duister 
	verborgen is, en die zal onthullen wat de mensen ten diepste beweegt. Dan 
	zal elk van Godswege de lof ontvangen die hem toekomt (1 Corinthiërs 4:5)
	
	Amen.