Vliegen	en andere insecten worden als het donker is, onweerstaanbaar 
		aangetrokken door het licht. En als het licht achter een glas zit, dan 
		botsen ze daar op, raken gevangen, ‘trapped’. U kent het 
		verschijnsel wel, zomeravonden rond de lantarenpaal. De vliegen blijven 
		maar proberen, ze willen naar het licht. 
Eigenlijk 
		is het een antropomorfisme om hier over ‘willen’ te spreken. De 
		vlieg ‘wil’ niets. Niet echt. Hij doet alleen maar wat hij altijd doet, 
		en het raam voorkomt enkel dat datgene wat normaal wel gebeurt, nu niet 
		gebeurt. Het is de natuur, instinct. Als het al een wil, is dan 
		is die blind, er zit geen bewustzijn, geen keuze, geen engagement in. En 
		dus verandert er ook niets.
Je moet je 
		een situatie kunnen voorstellen die niet bestaat, om het te 
		kunnen willen, begeren, verlangen. Het vermogen om een verbeelde 
		werkelijkheid voor je geestesoog op te roepen, een gewenste 
		werkelijkheid, dat is de voorwaarde om van ‘willen’ (wensen, 
		verlangen, begeren) te kunnen spreken. Kortom, je moet daarvoor een 
		mens zijn.
		EN NU BEN IK BIJ DE SCHRIFTLEZING.
Kijk, daar 
		is een melaatse. Die heeft verbeelding, een droom, een hartewens nl. dat 
		hij gezond zou kunnen zijn.. (rein, volgens de Joodse wet). Dan 
		kan hij tenminste (deelnemen aan het) leven. Hij ziet Jezus, knielt voor 
		Hem neer en zegt: Heer, als U het wilt, kunt U mij rein 
		maken…En Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil het,
		word rein. En terstond werd hij gereinigd van zijn melaatsheid.
“Ik wil 
		het”. Jezus stapt mee in het visioen van de melaatse. Hij verbeeldt zich 
		ook, dat deze storing in de goede schepping ongedaan gemaakt kan 
		worden, moet worden. En zijn wil - zo suggereert het verhaal althans – 
		is scheppend. 
Zijn wil creëert de gewenste 
		werkelijkheid. Over wils-kracht gesproken. En doordat deze twee 
		mensen dat samen ‘willen’, verandert de normale wereld, de status quo, 
		de werkelijkheid komt in beweging. Het buitengewone gebeurt. De wereld 
		wordt op z’n kop gezet. 
Het ontgaat 
		ons een beetje, maar dat kleine zinnetje: En Jezus strekt zijn hand 
		uit en raakt hem aan, duidt dat aan. Dat was namelijk not done,
		een melaatse aanraken. Die is ‘onrein’ en als je die aanraakt, word 
		je zelf ook onrein. Dat is de normale opvatting. Wie met pek omgaat, 
		wordt ermee besmet… Houd je er ver van. Jezus heeft echter een 
		levendige verbeelding, en een ‘sterke wil’. dat kan hij / wil hij
		niet als de normale stand van zaken accepteren. Het moet anders. 
		Daarom strekt hij zijn hand uit... en de ‘panelen van de wereld beginnen 
		te schuiven. Hij raakt de melaatse aan en de norm is doorbroken. De 
		wereld ìs anders, herschapen, door zijn wil, die samenspant met 
		die van de melaatse.
En kijk, 
		het wordt nog gekker in de lezing van vandaag. Daar komt een goj 
		het verhaal binnenlopen, een Romeinse centurio. Nog zo iemand met wie je 
		alle contact mijdt. Net als de melaatse. Maar ook door hem laat de 
		Joodse rabbi Jezus zich aanspreken, en raakt hij in gesprek. En weer 
		komt de wereld in beweging. Weer omdat iemand ‘iets wil’ en zijn wil op 
		die van Jezus afstemt. Z’n knecht is ziek. De centurion wil dat ‘niet’. 
		De Heer is bekommert om het lot van z’n slaaf. En deze man heeft wel een 
		héél levendige verbeelding. Hij schrijft Jezus Exousia 
		‘goddelijke gezag, macht’ toe. Hij kan de gewenste toestand (dat z’n 
		slaaf geneest) tot stand te brengen, door een simpel ‘woord’, een bevel:
		Spreek slechts één woord…
En hij is 
		zo overtuigend in z’n beeldspraak, zo meeslepend, dat Jezus ook met hem 
		in zee gaat, met hem mee begint te willen. “Ga maar naar huis, zegt 
		Jezus, zoals gij geloofd hebt zo zal het geschieden’ . En op dat 
		moment was de knecht genezen. 
De 
		kracht die de gewenste toestand doet aanbreken in de 
		werkelijkheid heet geloof. De veranderende kracht komt in 
		actie gezien bij de centurio. En Jezus stelt diens geloof, het vaste 
		vertrouwen van deze ‘goj’ ten voorbeeld aan gans Israël. Met zo’n 
		geloof kun je de wereld veranderen, gewoon door te geloven, bergen 
		verzetten, zieken genezen…
		Ho ho… Rustig aan.
		Even met beide voeten op de grond. Zo 
		gaat het dus meestal nìet. 
We kunnen 
		wel met levendige verbeelding ons een gewenste stand van 
		zaken voorstellen, en daar heel hard in geloven, maar daarmee wordt die 
		nog niet werkelijkheid. 
Dat schuurt 
		altijd in die wonderverhalen, die mirakels. Het zijn de uitzonderingen. 
		Meestal gebeuren ze niet. Hoe hard je ook gelooft. Wie heeft als 
		kind dat niet meegemaakt (dat je de tegels van het dak bidt voor je 
		zieke bomma, gelooft zo hard je kunt, maar ze gaat toch dood). Maar ook 
		als volwassene. Teleurstelling, diep. Je kunt je geloof erdoor 
		verliezen. 
Als zand glijdt het door je vingers… en plots is het weg, 
		op. Je staat met lege handen, in een onttoverde wereld.
		Dus Back to reality. Back to Bach… 
In het 
		koraal dat Bach bij deze evangelielezing als leidraad kiest voor 
		zijn muziek staat ook de ‘wil’ centraal niet die van ons, maar die van 
		God. En – anders dan in de evangelielezing, staan in het koraal die twee 
		onder spanning.
Ze accorderen namelijk niet altijd… Gods wil en mijn 
		wil.
Wat God 
		wil, dat geschiede altijd… Zeker. Vrome wens. 
Wat hij wil is altijd 
		het beste… Tuurlijk, Amen.
En nog mooier: de slotzin van het eerste 
		couplet: Wie God vertrouwt, vast op hem bouwt, die zal Hij nooit 
		verlaten… Hallelujah. Wat wil je nog meer? Maar opnieuw: Is dat zo? 
		Gaat dat echt zo, ook in de beleving van het geloof, of enkel in 
		de theorie. 
Het is duidelijk: de dichter van het lied wil dat geloven… Heel graag zelfs. De dichter is bezig zichzelf moed in te spreken. Op zich is hij wel akkoord dat God altijd het beste wil… maar is dan alles wat gebeurt, Gods wil? Ook de dood, het sterven. Mìjn dood, of nog erger, die van een geliefde. Hoe zit het daar dan mee?
Zoek op het internet of in uw CD-kast of spotify de cantate van Bach op over dit koraal, BWV 111. U mag naar nrs. 1-4 luisteren, zeker, maar daar vindt de vertroosting niet plaats. Spring naar nr. 5. De sopraan zingt een recitatief als inleiding op het slotvers.
		Eén minuut muziek: En daar zit alles in…
		Recitativo accompagnato. 
		Door de hobo’s wordt samen met het continuo een nieuwe sfeer geschapen, 
		een soundscape zouden we nu zeggen, waarbinnen de sopraan de 
		volledige conditon humaine mag uitzingen, zo zoals die is. De 
		tekst is echt nu, eindelijk, zo rauw als het leven zelf, ons sterfelijk 
		leven. Hier wordt niets meer overroepen, weggetrompetterd, of in 
		de kiem gesmoord. Honest to God. De dood is de laatste vijand, en 
		hij staat aan de deur: Als de dood met geweld mijn geest uit het 
		lichaam rukt … Ja, zo is, je voelt het: Hier geeft de sopraan ook 
		aan mijn leven stem. Hier wordt geleden, hier wordt gestreden, hier 
		wordt gebeden. Hier is een mens aan het woord, van vlees en bloed, zoals 
		u en ik… En kijk nu eens: daar steekt God z’n hand weer uit. Als 
		de dood met geweld mijn geest uit het lichaam rukt, meem dan, God, mijn 
		geest in uw trouwe vaderhanden… 
		Overgave,
		Zuversicht, zich toevertrouwen aan God. Dat is wat blijft. Als ik 
		val, laat mij dan vallen in uw hand. Het is weer een Psalm die naar 
		boven drijft:
“Vader, in uw handen beveel ik mijn geest” 
		(Psalm 31) . Het laatste woord van Jezus’ zelf aan het kruis. In het 
		duet was er reeds de troostende aanraking, de hand Gods… die – 
		ook al ze ons de dood brengt (Job 19,21) – de
		 bitterheid van diezelfde dood 
		verdrijft. Trouwe vaderhanden zijn het nu, d.w.z.: betrouwbare 
		handen, die de vallende mens opvangen, en dragen…
		
Maar als 
		het recitatief dan zo ver gevorderd is, dan overtreft Bach zichzelf. De 
		begeleidende muziek gaat golven. Het soundscape gaat bewegen, 
		leven. Adagio staat er boven. De panelen van het leven beginnen te schuiven en de sopraan 
		bezingt het sterven als een ‘zalig, gewenst einde’. 
Eu-thanasie (zo 
		heette in Bach's tijd het doel van de christelijke inoefening van de 
		ars moriendi) . 
Wat een zin is dat. De vreselijke dood 
		zo transformeren, wat een geloofskracht, een met ‘God mee willende 
		wilskracht’.
		
Wat God 
		wil, moge dat altijd geschieden. 
Wat Hij wil, is het beste. 
		beide in leven en in sterven, 
Ja tot in eeuwigheid, Amen.
		---
Credits: de inleidende 
		alinea over 'verbeeldingskracht' als voorwaarde om van willen te kunnen 
		spreken is ontleend aan het Griekse woordenboek op de website 
		
		Abarim 
		(θελω). Als donum superaddendum hier nog een tentatieve definitie van 
		'Gods wil', eveneens geïnspireerd op wat daar geschreven staat 
		(chaostheorie): “In de bedreigende chaos van het aardse 
		bestaan mogen we blijven vasthouden dat het hemelse Jeruzalem 
		uiteindelijk de attractor is die alles tot rust zal brengen. Zo 
		heeft God zich dat – van voor aanvang van alle dingen – verbeeldt. Dat 
		is Gods wil. En ze zal geschieden, omdat het zo ‘is’.”
		
Dick Wursten | 21 januari 2024 (bachcantatedienst Norbertuskerk, 
		Antwerpen). Volledige overdenking over de cantate:
		
		https://bach.wursten.be/cantatas/bwv111.htm