Lukas 24:13-35                                         
	(Horebeke, 14 mei 2017)
 
De twee mannen die we in de schriftlezing 
	tegenkomen, zijn op weg naar huis. Het is net na Pesach. Ze waren wrsch. 
	samen met Jezus Jeruzalem binnengetrokken: 
een triomftocht. 
Vol 
	verwachting hadden ze dan naar Pesach/Pasen toegeleefd. 
Nu, nù zou het 
	gebeuren… het feest van de bevrijding. 
Maar de dingen waren anders 
	gelopen, onvoorstelbaar anders. 
Het hosanna was al snel omgeslagen in 
	kruisigt Hem. Vreselijk was het geweest.
En na enkele chaotische dagen in 
	Jeruzalem houden zij het voor gezien en gaan terug naar huis... Immens 
	teleurgesteld, door en door verdrietig. 
 
Daar gaan ze dan van 
	Jeruzalem naar Emmaüs, een wandeling van 2,5 uur… 
En wat zeg je dan 
	tegen elkaar tijdens zo’n wandeling, … 
Sommigen zullen zwijgen. Er zijn 
	geen woorden voor zo’n groot verdriet. 
Anderen moeten dan praten, juist 
	dan, eindeloos, telkens weer herhalen wat er gebeurd is, al sprekend op zoek 
	naar begrip: Waarom toch ? Hoe heeft het zover kunnen komen ? Wat is er fout 
	gegaan ? Hadden wij niet ?
 
Maar hoeveel woorden ze er ook aan 
	wijden, het woord dat ze zoeken zit er niet bij, het woord dat hem 
	terugbrengt.
En hoe vaak ze het ook herhalen, welke bocht ze ook nemen in 
	hun gesprek, steeds weer loopt hun spreken vast op dat ene, onontkoombare en 
	onomkeerbare feit: de dood van hun geliefde rabbi, Jezus van Nazareth… t is 
	afgelopen, voorbij..
 
En zo zakten ze al pratend en discussiërend 
	steeds dieper weg… 
Somber is hun gesprek.
 
Wij leefden in de 
	hoop dat hij diegene was die Israel zou bevrijden
Die ene zin zegt 
	alles.
 
Wij lééfden, verleden tijd… 
Ja, zolang Jezus er 
	was, leefde die hoop en leefden zij in die hoop… 
Maar nu Hij dood is, is die hoop vervlogen en 
	zijn zij dus ook – figuurlijk – dood...
Dat is ook zo: Een diepe 
	teleurstelling oplopen is ook te vergelijken met sterven. 
 
Zo leggen 
	ze het dan ook uit aan de man die zich bij hen heeft gevoegd. 
 
	Ongemerkt is het gebeurd. 
Hij lijkt van niets te weten: Zijt gij de 
	enige vreemdeling in Jeruzalem dat gij niet weet wat daar dezer dagen 
	geschied is…
Toch verandert – juist door zijn interventies, 
	opmerkingen, vragen – hun gesprek, nemen hun gedachten een andere loop.
Ja, het lijkt 
	zelfs wel of iets van de hartstocht van de verwachting, van de hoop die in 
	hen was – toen Jezus nog leefde – weer begint op te flakkeren, door de komst 
	van deze mysterieuze man.
 
En al helemaal als hij na ze te hebben 
	uitgehoord, ook zelf begint mee te praten, mee te denken.
 
Misschien
	moest het zo gebeuren zegt de vreemdeling opeens…
niet als 
	noodlot maar als een vervulling…  
Dat lijden, dat moest er zijn, niet als mislukking, 
	maar als voltooiing. 
En ook zijn dood: dat was vast het einde niet…
 
	Kan dat ? De dood als voorlaatste… 
Kan dat ? Een sterven dat niet 
	zinloos is ? 
 
Nee, dat kan niet… daarvoor is de pijn te hevig.. 
	
Die mogelijkheid bestaat niet. Dat kan niet waar zijn!
 
Maar 
	toch: de cirkelgang van hun gedachten is even doorbroken. Alleen al de 
	mogelijkheid opperen, haalt de fatale negativiteit uit hun gedachtengang.
	
 
Het moest zo zijn… herhaalt de man. Snappen jullie dat 
	niet ?  
Het lijkt wel of hij nu boos wordt…. ‘Het’ kon niet anders. 
Hoe 
	bedoelt u ? Wat ? ‘Het’?
 
Hebben jullie dan zo weinig verstand, zijn 
	jullie dan zo traag van begrip ?
Kennen jullie de Schriften dan niet, de 
	wet, de profeten, de psalmen ?
 
Ja natuurlijk wel, van buiten 
	zelfs... Maar wat heeft dat er mee te maken ?!
Nou... Is het jullie dan 
	nooit opgevallen, dat als er een rechtvaardige op het toneel verschijnt, dat 
	dan alles in beweging komt. 
En als het een beetje begint door te werken, 
	wat zo’n rechtvaardige... een profeet, een leraar, ... zegt en doet… aan 
	goede dingen…. dat dan ook het kwaad zich begint te roeren... ?
Nooit 
	opgevallen? Neen?  
Oh, noem dan eens een rechtvaardige… die geen 
	tegenstand ondervond? 
Noem eens een profeet die van de waarheid 
	getuigde, en die zomaar aanvaard werd?
Elia ? hij moest vluchten.
	Jeremia ? Hij werd in een put gegooid.
Jesaja, ze lachten hem uit...
 
	Wat dacht je dan ? 
Dat deze man, die jullie de Messias noemen, De 
	profeet, De rechtvaardige bij uitstek.. 
Dat het met hem dan anders zou 
	gaan ? Dat hij dan zomaar aanvaard zou worden ?
 
Oh ja, toegejuicht 
	werd hij wel, maar dat was oppervlakkig. 
Wat het volk in hem bejubelde, 
	dat was hij niet… 
en wat hij wezenlijk was, daarvan wilden ze niets 
	weten, toen het erop aan kwam.
 
En – nog een stapje verder – dacht je 
	dat híj dat niet wist ? 
… Dat dat zo gaat in de wereld..
 
Dat ook 
	als je kwaad met goed vergeldt, dat het kwaad dan gewoon doorgaat…
	
Dacht je dat hij er niet op voorbereid was ?
Dat … als je de andere wang 
	toekeert, dat ze er dan op zouden slaan, en nog eens, en nog eens tot 
	hij dood was…dacht je dat hij dat niet wist.
 
Vast wel, ja, zeker… 
	wist hij dat. 
Hij wist wat in de mens was…
Je moet daar als knecht des 
	HEREN op voorbereid zijn, dat lijden, dat dulden…
En dan nòg blijven 
	dóórgaan met goed te doen…, liefst zo creatief mogelijk..
Het is hier 
	geen paradijs, weet je. Neen: we leven ‘East of Eden’. 
Dorens en distels 
	groeien daar. En leven, dat moet je dáár doen… en geloven ook. 
Het 
	vertrouwen behouden, hoezeer het ook steekt, hoezeer het pijn doet. 
 
	Alle knechten des Heren hebben dat geweten,  dus zeker de Knecht des 
	HEREN…
Jesaja 53 nooit gelezen !?
 
En ja, dus hebben ze hem wel te 
	grazen genomen, gepakt, maar daarmee ‘hebben ze hem nog niet het zwijgen op 
	gelegd. Hij spreekt nog altijd voort. 
 
Vreemde man? Wie is hij 
	eigenlijk ? Die derde man…
Even, denk je: Hij is het, Zo zoals hij 
	spreekt, zo sprak ‘Hij’ ook. 
Maar het volgende moment weet je: Nee, dat 
	kan niet; dat is inbeelding. 
Hij ìs niet meer onder ons… Hij is dood.
	 
Anderzijds – als je zozeer in zijn geest met elkaar aan het praten 
	bent, dat je hart ervan gaat gloeien, dat het warm wordt van binnen... zou 
	hij er dan toch zelf ook niet zijn ! Waar twee of drie in mijn naam… 
	spreken, elkaar verstaan, zoekend op weg gaan, daar ben ik zelf…
 
En 
	toen ze in Emmaüs aankwamen, konden ze deze gesprekspartner niet laten gaan,
	
Blijf bij ons… het wordt avond… en de dag loopt ten einde.
 
	En ze bedoelen: Laten we verder spreken over Hem, over het hoe, en wat en 
	waartoe, dan blijft het licht branden…en krijgt de nacht ons niet te pakken.
Blijf 
	bij ons… want het wordt avond…
En toen gebeurde er iets vreemds. Opeens 
	nam hij het heft in handen. 
Alsof hij in Emmaüs thuis was en wij slechts 
	gasten waren in ons eigen huis, nam hij het brood, dankte God en brak het…
	
 
Onbeschrijflijk was het… het gebaar…  het was ons vreemd te moede:
	
het leek wel alsof zijn gestalte samenvloeide met die van de Heer, 
	tijdens het laatste avondmaal, toen ook Hij het brood had genomen, God had 
	gedankt en het brood aan ons gegeven had, alsof hij zichzelf aan ons gaf…
	Onuitsprekelijk… de stilte die volgde…,
 
En toen begon langzaam de 
	franc te vallen…
Toen begonnen we te vermoeden, nog niet begrijpen, 
	vermoeden wat hij bedoelde met dat het zo moest zijn… dat het zo ‘goed’ was.
	 
Dat het dus kan, dat sterven niet perse alleen maar het einde van een 
	leven is, maar ook een bekroning, een voltooiing kan zijn. 
Sterker nog, 
	dat het een vorm van leven wordt, op een dieper niveau, leven-gevend. 
	Geen einde, maar een nieuw begin.
 
Ja, door zijn dood zó volkomen te 
	aanvaarden als de uiterste consequentie van zijn leven… was hij eigenlijk 
	‘onkwetsbaar’ geworden. 
Eigenlijk had hij .. ja… de dood overwonnen.
	 
En wij voelden iets van die kracht, toen wij het brood met elkaar 
	deelden;
we voelden iets van dàt leven in ons overstromen toen we de wijn 
	dronken.
 
Maar ja, toen – was hij allang weer weg. 
 
	Tenminste: wij zagen hem niet meer…
 
Maar hij was niet weg… neen, ik 
	weet niet goed hoe ik dat moet zeggen: zijn geest hing er nog: zijn geest en 
	in die geest zijn wij doorgegaan, mèt leven.… 
 
Amen.