HEMEL EN HEL
Toen de
eerste Rus veilig en wel in een raket uit de ruimte terug was (Joeri
Gagarin), schijnt de toenmalige president van de Sovjet-Unie,
Chroetsjov, gezegd te hebben, dat dit een bewijs was dat er geen God
was, want de dappere kolonel was in de hemel geweest en had niets
gezien. Dus ...
DE HEMEL
De bijbel is geschreven in een tijd toen het wereldbeeld anders
was. Hemel betekent in de bijbel allereerst firmament,
‘uitspansel’. De Israëliet van die dagen stelde zich dat voor als een
groot doek (Jes. 40:22, Gen. 1:8, Psalm 148:4-6). Dit doek is ‘in den
beginne’ door God gespannen in het midden van de wateren (er was
nog niets anders). Hierdoor ontstond er onder de hemel ruimte
voor de aarde om bewoonbaar gemaakt te worden.
Verder betekent hemel: daar waar God woont. Het is een typering
van God. Niet in een tempel, niet in een heilige boom, niet in een beeld
... maar hoog verheven is onze God, in de hémel (Jes. 6:1, 1Kon. 22:19,
Psalm 2:4).
Hemel is ook de aanduiding van Gods verborgenheid, het ‘gordijn’
dat de mensen scheidt van Hem ( totdat Hij het scheurt en zelf
tevoorschijn komt; Jes. 43).
Tenslotte (!) is de hemel ook de plaats waar we – als we zijn gestorven
– bij God wachten op de komst van het Koninkrijk en de nieuwe
aarde (Phil. 1:23, 2Cor. 5:8, Openb. 6:9-11). De opvatting treffen we
pas aan in de jongste lagen van het Oude Testament en dan
natuurlijk ook in het Nieuwe Testament. (zie verderop een soortgelijke
ontwikkeling in verband met de voorstelling over de hel, de tijd/plaats
na de dood).
In de kerk is men vroeger bijzonder veel bezig geweest met deze
laatste betekenis van het woord hemel. De aarde was maar een tranendal,
maar de hemel zou alles goed maken. Of: Als je dit of dat niet doet, ga
je naar de hemel. Alsof het geloof een middel is om de hemel te
verdienen. De laatste jaren wordt dat anders gezien en verkondigd, maar
de vraag is: wordt het eigenlijk nog wel geloofd? Geloven christenen nog
wel in het bestaan van een hemel (en een hel). Uit onderzoek blijkt dat
vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw het geloof in de hemel sterk is
afgenomen (hoewel er op zich nog veel mensen – ook buiten de kerk – in
iets dergelijks geloven), maar dat vooral het geloof in het bestaan van
‘de hel’ sterk is afgenomen.
LEESTEKST
Ik heb
mijzelf eens afgevraagd wat ik zou geantwoord hebben op de vraag:
“Gelooft u in het bestaan van een hemel?” Ik zou me er een beetje
door overvallen voelen en ik zou zeker niet vlotjes ja of neen
hebben geantwoord. Ik zou trouwens éven verlegen zijn geweest, als
men mij had gevraagd of ik in het bestaan van God geloofde. Dat komt
– zo heb ik me gerealiseerd – vooral door het gebruik van het woord
‘bestaat’! Bestaat God?
Bestaat er een hemel? Bestaat er een hel? Ik geloof
dat het Himalaya-gebergte bestaat, al heb ik het nooit gezien. En ik
weet dat de OLV-kerk bestaat, al zie ik die niet dagelijks. Maar zó
‘bestaat’ God niet! Hij is niet een object, dat/die we ergens kunnen
aantreffen en waarvan we dan het bestaan kunnen vaststellen. En
hetzelfde geldt ook voor de begrippen ‘hemel en hel’. Ook dat zijn
geen lokaliteiten die zich ergens in het heelal bevinden!
Op de
vraag ‘geloof u in het bestaan van de hemel’ zou ik dus misschien
geantwoord hebben: “Ik geloof in God. Ik geloof dat Hij is. Daarom
geloof ik ook aan een hemel en – ja toch wel – aan een hel, want
daarmee spreek ik uit, dat de gemeenschap met God alleen maar
beschreven kan worden als ‘hemel’ en het gemis van die gemeenschap
alleen maar als ‘hel’. Maar over het ‘bestaan’ van hemel en hel kan
ik los hiervan geen zinnig woord zeggen.
Dit leesstuk
kan het best individueel of in kleine groepjes worden doorgenomen. Laat
de leerlingen markeren wat ze niet begrijpen in de tekst, wat ze
aanspreekt en wat ze niet aanspreekt. Dan worden de
notities met elkaar vergeleken en besproken.
EN DE HEL?
Eerst was er enkel het Dodenrijk.
Daar, onder de wateren, onder de aarde, zo stelde de Israëliet zich
voor, was het rijk der doden, de
Sjeool in het Hebreeuws (Psalm 89:49, Jes. 14:9, Pred. 12:5).
Daar leidden de overledenen een schimmig bestaan. Het Oude Testament
specifieert niet: wat, waar, hoe, waartoe, hoelang. Dat zijn moderne
Westerse vragen. De voorstelling verschilt niet wezenlijk van de volken
rondom, die wij het best kennen uit de antieke wereld (Grieken en
Romeinen). Denk aan Orpheus die op zoek gaat naar Eurydice in de
onderwereld, de hades (het woord dat ook in het Nieuwe Testament
geregeld voorkomt). Dit ‘dodenrijk’ is een ‘schimmenrijk’ vanwaaruit
bijv. door het ‘medium van Endor’ de geest van Samuel kan worden
opgeroepen (echt of in de verbeelding van Saul, de lezer is vrij) en tot
Saul kan zeggen: ‘tot straks...’.
Dan is er het Oordeel.
Wezenlijker voor de Bijbel is dat er onderscheid gemaakt wordt tussen
rechtvaardigen en goddelozen. Dat onderscheid begint in dít leven en zet
zich voort na de dood (wordt bekrachtigd door Gods oordeel). Van de
gestorven rechtvaardige
wordt geloofd dat hij ‘bij God’ zal zijn, zoals hij ook bij leven al bij
God was. God is immers getrouw. Langzaam groeit zo het geloof in een
leven bij God (in de ‘hemel’, z.b.); van de goddeloze wordt
vastgesteld dat zijn nietswaardige levenswandel betekent dat hij niet
bij God was, en dus ook niet bij God zal zijn, en dat hij dus zal
vergaan (Ps. 1).
Dan is er de hel.
Pas in de latere delen van het Oude Testament treft men woord aan dat
naar deze situatie verwijst als een plaats:
gehenna, de plaats der veroordeelden, de hel (ook wel beeldend
aangeduid als ‘de buitenste duisternis’ etc.). De sjeool wordt
een soort wachtplaats of begint een synoniem te worden van de hel (maar
niet in de definitieve zin). De Statenbijbel heeft zowel zowel sjeool
als gehenna met ‘hel’ vertaald (Latijnse bijbels: infernum),
waardoor het bovengenoemde onderscheid is verdwenen. De vertaling
NBG-1951 heeft dit gecorrigeerd. Dit heeft als gevolg dat in het Oude
Testament het woord ‘hel’
nooit voorkomt, enkel het woord ‘dodenrijk’ (al dan niet
neutraal). In het Nieuwe Testament komt het woord ‘hel’ enkel voor waar
het Grieks het hebreeuwse leenwoord gehenna gebruikt. Het
woord hades wordt ook daar steeds vertaald met ‘dodenrijk’.
ILLUSTRATIEVE
LEESTEKSTEN:
Lukas 16:19-31
(In v. 16 staat het woord ‘hades’).
Hoewel een
parabel weerspiegelt het gebruikte beeld ongetwijfeld de gebruikelijke
voorstelling. Gepsreksvragen: Hoe wordt de hemel hier beschreven? Hoe
zou jij hier ‘hades’ vertalen, met ‘dodenrijk’ of ‘hel’. Waarom, waarom
niet? Waar en wanneer valt de beslissing over ‘hemel of hel’.
Openbaringen 20:13-14 (In
beide verzen staat het woord ‘hades’). Bespreek deze uitspraak met het
oog op de voorstelling van het dodenrijk/hel. Hoe stelde de schrijver
zich dit voor denk je?
gebaseerd
op W. ter Horst, Het Woord en de Kerk, dl. 4
|