De reis
van de wijzen; the Journey of the Magi
T.S. Eliot /
vertaling DW
[biografische achtergrond]
T.S. Eliot (1888-1965, nobelprijs 1948), de atheïstische modernistische dichter
van The Waste land, is op 29 juni 1926 toegetreden tot de Anglicaanse
kerk en heeft zich - in besloten kring - laten dopen. Zijn ‘coming out’ (1927)
had de hele literaire wereld op stelten gezet. Einde 1927
schrijft Eliot op verzoek
van een uitgever een kerstgedicht in de reeks ‘Ariel-poems’: ‘The journey
of the Magi’. Voor alle duidelijkheid, het is geen stichtelijke poëzie in
de binnenkerkelijke zin.
Dat weigerde hij te schrijven. Een dichter had volgens Eliot, een veel
wijdsere roeping, moest zich bezig houden met het naar voren brengen van
betekenis vanuit de
hele levenswerkelijkheid, zodat iedereen die werkelijk leeft, zich daarin
herkennen kan.
[literaire achtergrond]
Eliot is voor en na zijn bekering bezig geweest met de preken van Lancelot
Andrewes, een Anglicaanse predikant uit het begin van de 17de
eeuw. Hij heeft een hele reeks opstellen aan hem gewijd, gepubliceerd in een
bundel aan hem opgedragen. Deze predikant preekte zo intens, geconcentreerd,
tekstbetrokken dat - volgens Eliot - je wel met hem mee moet gaan, het verhaal
in, tot het verhaal jouw verhaal wordt.
Andrewes bewerkte dat enkel en alleen door de taal; Eliot kon die woordmagie
vele eeuwen later niet weerstaan. Over hem (en indirect zichzelf) schrijft Eliot:
"Zijn intellectuele honger werd gestild door de theologie en zijn gevoelens door
gebed en liturgie"(uit 'for Lancelot Andrewes', selected essays, p. 352).
The Journey of the Magi
begint met een bijna letterlijk citaat uit een kerstspreek over de Magi
(de wijzen uit het Oosten , de Drie Koningen) van deze eerwaarde heer. Ze staat
ook in het gedicht tussen aanhalingstekens. Andrewes stelt zich in deze preek
voor hoe ze hun tocht hebben beleefd en laat ze zelf er op terublikken en zo
zoekt hij naar wat die reis met hen gedaan zou kunnen hebben. Het gedicht valt
in drie delen uiteen. Let op de volgende sterke
momenten..
- Aanvang van de reis: the
very
dead of winter uitlopend op een
- Aankomst
in een paradijselijk dal
vol plantengroei,
maar er staan
drie bomen tegen een lage lucht, en de zilverlingen rollen al.
-
Maar het hoogtepunt
komt, het doel wordt bereikt. Alleen waar je een climax verwacht volgt een
typisch engels understatement: We kwamen aan, we vonden de plaats: It was
(you may say) satisfactory.
-
Nabetrachting. U moet
't
maar eens op u laten inwerken, hoe afgrondelijk diep hier de blikken dominee
(courtesy of Martinus Nijhoff), T.S. Eliot, gaat in zijn predikatie over leven en
dood, over thuis zijn
in
en vervreemding van het eigene: the Waste Land is
ook na zijn bekering niet passé. De Oude Magus, sadder and wiser, hij maakt ons
bewust hoezeer de levensreis
een pilgrim's progress gelijkt, vol momenten van vervreemding. There is no
road...
The road is made by walking.
THE JOURNEY OF THE MAGI / T.S. Eliot
(vertaling Dick Wursten, met dank aan velen)
“
't Was me een kouwe bedoening
Net de slechtste tijd van 't
jaar
voor een reis, en dan nog zo'n
lange reis ook
de wegen zwaar, het weer guur,
in het putje van de winter. ”
En de kamelen, hun vel in
flarden, zere poten, koppig weerstrevend,
Gingen liggen in de smeltende
sneeuw.
Er waren momenten van spijt,
als we de zomerpaleizen misten
De glooiende de terrassen
En de zijdezachte meisjes die
ons sorbets brachten.
En dan: De kameeldrijvers: ze
vloekten, morden
ze gingen ervandoor, op zoek
naar sterke drank en vrouwen,
en de vuren die s nachts
uitgingen, het gebrek aan onderdak
de ene stad: vijandig; de
volgende ongastvrij
en de dorpen: smerig en
veel te hoge prijzen:
Ja, t was me een zware tijd
Uiteindelijk gaven we er de
voorkeur aan snachts te reizen,
We sliepen wat tussen de
bedrijven door,
Met in ons hoofd rondzingend
de stemmen, die steeds maar zegden:
jullie zijn zot geworden,
zeker !
Toen, op een morgen kwamen we
aan in een dal, veel aangenamer
vochtig, beneden de
sneeuwgrens, we roken het gras:
Een bergstroompje was er, een
watermolen, die het duister versloeg
en drie bomen tegen een lage
lucht,
en een oud wit paard zag ik,
dat weggaloppeerde in de wei;
Toen kwamen we bij een herberg
met een wijnraken boven de poort
De deur stond open: zes handen
dobbelden om zilverstukken
voeten stampten tegen de lege
wijnzakken;
Maar zij wisten ook van niets,
en dus gingen we verder
en kwamen aan tegen de avond,
geen moment te vroeg
en we vonden de plaats; het
was (zou je kunnen zeggen) bevredigend.
Dit alles was lang geleden, ik
weet het nog goed
en ik zou het opnieuw doen,
maar schrijf op
schrijf dit op
Dit: Moesten wij heel die
lange weg gaan voor
Leven of Dood ? Er was Nieuw
Leven, dat zeker,
We hadden het bewijs, geen
twijfel mogelijk. Ik had leven en dood gezien,
maar toch gedacht dat het
anders was; dit Nieuwe Leven was
een hard en bitter lijden voor
ons, zoals de Dood, onze dood.
Wij keerden terug naar huis,
een ieder naar zijn Koninkrijk,
maar niet langer op ons gemak,
in de oude bedeling,
temidden van vreemd volk, dat
zich vastklampt aan hun goden...
Ik zou blij zijn met een
andere dood.
Dick Wursten (2008)
geinteresseerd? ==> zie mijn overige
teksten over T.S. Eliot (met een selectie uit z'n gedichten):
deel I: over
The Waste Land
deel II:
over
the Hollow Men
deel III: over
Ash-Wednesday
deel IV: over Four Quartets
|