Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1995)
terzijde: J.W. Schulte Nordholt
heeft ooit 'A toi la gloire' vertaald (in opdracht), maar heeft zich
nadien uitdrukkelijk uitgesproken tegen publicatie van de tekst. Desondanks is
zijn vertaling wijd verspreid...
[bron: Een plaats ontzegd... 64 liederen uit het concept van de
gezangencommissie (Baarn 1983), voorwoord]
lees ook enkele van zijn gedichten
of enkele door hem vertaalde hymnen
Mijn manier van christen zijn. -
De bijdrage
van Schulte Nordholt aan het Liedboek der kerken is omvangrijk (78 teksten) en
erg gevarieerd: 28 vertalingen uit het Duits, 23 uit het Latijn, 2 uit het
Grieks, 12 uit het Engels, 1 uit het Italiaans, 1 uit het Deens. Daarnaast nog
elf eigen teksten.
Het meest
indrukwekkende deel van zijn aandeel is waarschijnlijk de - buiten het
Liedboek om al bekend geworden en gewaardeerde - vertaling van de Griekse en
Latijnse oudchristelijke en middeleeuwse hymnen. De
bundeling Hymnen
(1967) telt er 64! Of het uitgangspunt nu een oosterse of een westerse hymne
is, uit de 4e eeuw na Christus of midden uit de middeleeuwen, bij alle variatie
van stijl en vroomheidstype vertaalt Schulte Nordholt niet alleen zeer getrouw,
maar weet hij ook de sfeer van het lied in zijn Nederlandse tekst te vangen. In
negen van de tien gevallen slaagt hij er bovendien in - bij handhaving van
metriek, versvorm en rijmschema - de Latijnse/Griekse zinsconstructie tot een
goede Nederlandse zin om te bouwen en binnen de woordenschat van een wat
ontwikkelde twintigste eeuwer te blijven.
Het lijkt ook
karakteristiek voor Schulte Nordholt, dat 20 van zijn 28 vertalingen uit het
Duits liederen uit de zestiende en zeventiende eeuw betroffen: ook wat de
reformatorische liederenschat betreft delft hij graag in de historie en zoekt
hij de sfeer van de oorsprongen. - Zijn bewerkingen van Engelse kerkliederen
komen voor het grootste deel uit het 18e en 19e-eeuwse piëtisme: teksten waarin
vaak authentieke bijbelse gegevens uitgewerkt zijn in gevoelige, romantische
beeldspraak, die eigenlijk van alle tijden is en die we ook duidelijk
terugvinden in de elf gezangen van zijn eigen hand, die in het Liedboek
zijn opgenomen.
Nogmaals: het
eerste dat' opvalt in het geheel van zijn bijdrage, is zijn veelzijdige
taalbeheersing, waardoor en waarmee hij iedere in tekst uitgedrukte beleving van
een ander en iedere gedachte en emotie van zichzelf vrijwel adaequaat kan
uitdrukken. Vervolgens staat hij kennelijk open voor een zeer brede scala van
cultuurbepaalde uitingen van vroomheid en de litterair-cultureel bepaalde
uitingsvormen daarvan: de tijd van de kerkvaders, de hele middeleeuwen, de 16e
en 17e-eeuwse reformatorische dichters, het 18e en ,19e-eeuwse Duitse en Engelse
vroomheidspatroon, etc. Ook zijn Godsbeeld blijkt zeer veelzijdig, - het kan bij
al deze gewetensvolle verdieping in h et verleden ook haast niet anders. Hij
formuleert het zelf in de inleiding op zijn bloemlezing Tenzij Gij mij zegent
als volgt:
"Telkens ontstaan er situaties, waarin de mens vloekt of bidt of zingt, dus
aanroept ( ... ). Met dat woord God gaat zijn bloed weer stromen, hij is
niet meer alleen, hij hoort weer ergens bij, bij de aarde, - en dan noemt hij
God het heelal, kwaad en goed, licht en duister, overal openbaring; bij de
mensen,en nu is God zijn broederschap, zijn komend koninkrijk, zijn naaste die
hij wil omarmen; bij de lucht, - en dan voelt hij dat zijn ziel een zee is waar
het licht des hemels in neer zinkt, en dan weet hij niet meer wat onder of boven
is. In elk geval, hij raakt met dat woord God buiten zichzelf; is dat
niet het geval, dan treedt er een kortsluiting op, die soms interessant , maar
meestal banaal is" (blz. 7).
En dit alles -
taalbeheersing, historische kennis, veelzijdig aanvoelingsvermogen, openheid
voor allerlei facetten van het godsbeeld - wordt gedragen, vooral blijkens de
eigen teksten van Schulte Nordholt, door wat met een typisch
Nederlands-protestantse term bevindelijke vroomheid heet: een vroomheid
die voortkomt, voort moét komen uit de eigen godsdienstige ervaring, uit de
eigen ervaring met het goddelijke. Hij verwijst ter verklaring van de inspiratie
voor zijn medewerking aan het Liedboek zelf (o.a.) naar h et gedicht
"Thomas" uit de bundel Een lichaam van aarde en licht:
Als God bestond dan viel hij met ons samen
hier op aarde waar wij mensen zijn,
was hij het brood van ons, was hij de wijn,
was hij de stem waarvoor we ons zouden schamen.
Was hij de groene ziel bij ons van binnen,
de vleugel die ons hart had aangeraakt,
het licht waarin ons leven was ontwaakt,
en onze pijn en wildernis van zinnen.
Hij is een glans die langs de sterren gaat,
een adem in het ontoegankelijk licht.
Hij is zo heilig dat hij niet bestaat.
Als ik hem niet aanraak met deze hand,
hem kus met deze mond, met dit gezicht
hem in mij opneem, en hij mij verbrandt.
Precies het
ongeloof van de apostel Thomas, die met het woord niet zoveel doen kan als zijn
ogen niets zien en zijn handen niets voelen. "Ongeloof" noemen wij dat, maar dan
toch kennelijk een ongeloof van een soort, dat Jezus ertoe brengt een week later
nog eens langs te ko men, een legitiem ongeloof waar de Heer heel duidelijk op
in kan gaan, waarmee Hij iets aan kan vangen, waarmee een mens het nog nèt tot
apostel kan brengen. Bevindelijke vroomheid: mogen we verstaan, dat een mens het
niet altijd zo gemakkelijk warm krijgt in een kille kerk , dat Esther hem meer
aanspreekt dan de hoofdstukken 1 t.e.m. 9 van Numeri (al staat daar dan ook nog
de zegen van Aaron in) , dat Psalm 23 hem beter valt dan een theologische
uiteenzetting, dat de Heer Jezus hem meer aanspreekt dan de kerkorde en
derzelver problemen, dat hij liever een lied zingt dan een catechisatie
ondergaat, - en dat hij dan zoekt naar, vraagt en bedelt om iets wat hij van God
helemaal persoonlijk kan beleven, aanvoelen, tasten, proeven , met ziel en lijf
en leden meemaken (samen met Hem maken)? - Vaak moet je daarvoor alleen zijn,
met je bijbel, met je liedboek (Liedboek), met de Stichtelijke Rijmen,
met Jezus en de ziel, met een bundel oude Griekse of Latijnse hymnen, met een
verzameling van Lutherse liederen, met de Hymns and Spiritual Songs van
Isaac Watts**, met een stel van die preciese reproducties die ze tegenwoordig
kunnen maken van oude kerkramen, in een zaaltje van een Frans museumpje in een
provinciestadje met een paar oude houten beeldengroepjes: dan heb je wel eens
het gevoel (heel letterlijk, want die suppoost heeft allang gezien dat de
beeldjes van jou niets te vrezen hebben) dat je je eigen vingers in de
kruiswonden van Jezus steekt, dat je eindelijk eens met je ziel en je zenuwen
weet waarom je zo hardnekkig loopt te geloven, al twintig of veertig of zestig
jaar lang. Dat dan overbrengen in een lied of in een vertaling/bewerking van een
ouwe Griek of een erg eilanderige Engelsman, - dat doet Schulte Nordholt. Hij is
nu eens geen dominee, zelfs geen dichter voor de gemeente: hij is een kleine
zelfstandige, een zelfverzorgertje. Hij hoéft niet: hij hoeft zich niet af te
vragen, of de gemeente het verstaan zal, of hij Gods woord wel overdraagt en
doorgeeft, of zijn taal dicht genoeg bij het kerkelijk jargon ligt, of zijn
beelden niet te mythisch aandoen; hij heeft lekker geen opdracht, - je voelt dat
in zijn hele bijdrage aan het Liedboek en (mag uw "beschrijver" dat zo
persoonlijk zeggen? ) het is een opluchting. En het resultaat? - U weet het al:
dat vakmanschap, die taalbeheersing, die veelzijdigheid, die openheid voor van
alles - het blijft niet bij hem, het komt óver, de gemeente zal ermee in kunnen
stemmen, zoals ze het indertijd met Camphuysen en Luyken heeft gekund. Zijn
manier van christen zijn is niet beperkt, uit zich verstaanbaar, heeft een voor
velen levende vorm gevonden en zal - dus - die van velen blijken te zijn.
Th.G. |