Immanente transcendentie

 

Kan dat: Transcendentie beleven binnen onze werkelijkheid zonder naar 'een God' te verwijzen... (een korte tekst van dr. W. Zijlstra)

"In de werkelijkheid zoals wij die ervaren zit een mysterieuze diepte-dimensie die de wereld van de verschijnselen te boven gaat (transcendeert om het wat moeilijker te zeggen). Veel mensen komen hiermee in aanraking tijdens hun leven. Gelovigen schrijven dat soort ervaringen toe aan God en vragen zich vaak niet verder af hoe het kan dat je die dimensie kunt ervaren, of waar het woordje 'God' dan precies naar verwijst; voor veel mensen vandaag geldt, dat zij wel degelijk ook soortgelijke ervaringen opdoen, maar dat zij die niet meer verbinden met God als een hogere, onzichtbare werkelijkheid achter of boven (los) van deze zichtbare wereld. Zij kunnen dat eenvoudig niet meer aannemen. Dat dubbele wereldbeeld is verdampt, verdwenen, opgelost waarschijnlijk gewoon omdat de natuurwetenschap onze werkelijkheidsbeleving totaal heeft veranderd (iets wat wij ons maar zeer ten dele realiseren). Een metafysische taal waarin argeloos gesproken wordt over God, ziel, geest, substantie - zonder dat dit in onze zintuiglijke en wetenschappelijke wereld kan aangetoond worden - wordt als zinloos beleefd en dus (vriendelijk, maar beslist) afgewezen., want...

...de transcendente dimensie die zij beleven, willen zij duiden als een dimensie van onze werkelijkheid. Niet erboven, erachter of ernaast. Men ontkent niet dat er over deze transcendente dimensie alleen in symbolen gesproken kan worden. Integendeel, onze tijd is weer gevoelig geworden voor symbolen in de zin van beelden, woorden, die verwijzen naar het mysterie. Wij zijn er ons scherp van bewust geworden dat wij niet alles meer in definities kunnen vangen, zoals wij ons er ook bewust van zijn geworden dat wij in alle voorlopigheid slechts aspecten kunnen zien. Maar wanneer de kerk het over God heeft, zal men vragen: 'Waar in deze werkelijkheid maakt Hij zich kenbaar in de dieptedimensie van het leven van mensen en van de kosmos?' Als de kerk daar geen antwoord op heeft of alleen de oude antwoorden herhaalt, zal men zich afwenden. De boodschap van de kerk slaat dan nergens op.

Neemt de kerk het op voor de armen en strijdt zij tegen de onderdrukkende structuren, tegen de honger, tegen het misbruik van de natuur, enzovoort, dan zal men de kerk welwillend als een bondgenoot beschouwen, maar daar houdt de belangstelling mee op. De kerk zegt ook dan niets nieuws. Buiten de kerk was men allang met deze dingen bezig. Men heeft eer het gevoel dat de kerk wat na komt hinken. Wat heeft de kerk nog te zeggen dat zo verrassend en nieuw is, dat mensen weer de oren spitsen?

Dat verrassende kan alleen een 'Tegenover' zijn dat in deze onze wereld ontmoet kan worden, een ontmoeting die een shockervaring oproept, iets dat niet meegeeft, iets dat ons verrast of verschrikt omdat het niet in ons hoofd of uit ons hart zou zijn opgekomen. Voor wat ik zelf kan bedenken, heb ik God niet nodig. Wat zich plooit naar de druk van mijn verborgen angsten en verlangens kan altijd een vorm van zelfbedrog zijn. Maar wat zo'n weerstand biedt dat ik er niet omheen kan - als het gaat om de laatste en diepste dingen van mijn leven - dat is een echt 'Tegenover'.'

W. Zijlstra, Op zoek naar een nieuwe horizon (Nijkerk, 1988), p. 367.


[up] [home]