Edouard Prisse (1814-1907)
baron, railroad tycoon en overtuigd protestant
In de tweede helft van de 19de eeuw is voor
het Belgisch Evangelisch Genootschap de persoon van baron Edouard Prisse van
groot belang geweest. Dit genootschap voor de evangelisatie in protestantse zin
van België was opgericht in 1837, had in 1848 de Confessio Belgica of
‘Nederlandse Geloofsbelijdenis’ uit de 16de eeuw als grondslag
aangenomen en noemde zich sinds 1849 wel Belgische Christelijke Zendingskerk.
De activiteit van dit genootschap richtte zich vooral op Wallonië. Door
colportagewerk (bijbel- en lectuurverspreiding) en de oprichting van scholen
ontstonden er gemeenten vooral in de geïndustrialiseerde streken van het land.
Franstalige Zwitserse predikanten werden – direct na het beëindigen van hun
studie – aangetrokken voor ‘enkele jaren België’. Binnen het genootschap was er
een fel verzet tegen alles wat ook maar zou kunnen lijken op enige vorm van
staatsinmenging in kerkelijke zaken. Financiële toelagen van de zijde van de
overheid werden met klem van de hand gewezen. Men zou het doen met de offers die
eigen leden brachten en... dus met steun uit het buitenland. Aan Vlaamse kant
hebben Antwerpen en Oostende tot op de huidige dag een kerk die oorspronkelijk
stamt uit dit genootschap. Hier was Nederlandse en Engels-Amerikaanse financiële
steun onontbeerlijk. Tegen deze achtergrond wordt begrijpelijk hoe belangrijk
het feit dat baron Edouard Prisse zich in 1848 metterwoon in St. Niklaas
vestigde, is geweest voor de stichting (en/of uitbouw) van de Vlaamse gemeenten
van de Zendingskerk en niet in het minst voor de de gemeente van Antwerpen.
Daarom volgen over hem hieronder enige gegevens. Papa,
de generaal en diplomaat Edouard Florent Louis
(Maastricht 26 augustus 1814 - Luik 21 november 1907) was de oudste zoon van
baron Albert Florent Joseph Prisse (Maubeuge 1788 – Rome 1856). Deze
Albert Prisse was militair in het leger van Napoleon. Na verwondingen aan zijn
been te hebben opgelopen werd hij in 1813 op rust gesteld en vestigde zich in
Maastricht. In 1816 trad hij in dienst van de topografische afdeling van het
leger van Willem I en was als zodanig betrokken bij het in kaart brengen en
ontginnen van de Beligsche provincies, m.n. in het steenkoolbekken van
Luxemburg. In 1830 verbleef hij als gepensioneerd militair in Namen, toen de
Belgische omwenteling plaatsvond. Hij bood zijn diensten aan aan de nieuwe
Belgische regering en werd zo één van de eerste officieren van de generale
staf van Leopold I.
In de strijd om Leuven werd hij als
onderhandelaar naar Willem I gestuurd om een wapenstilstand te bekomen. Na
1830 werd hij luitenant-generaal van het Belgisch leger en hoofd van het
Militaire Huis van de koning. Hij begeleidde de koning op de veldtocht van
mei 1831 en na het beleg van Antwerpen in 1834 was hij interim-commandant
van het leger aldaar. In 1842 werd hij als gevolmachtig minister bij het Hof
van Den Haag aangesteld (ambassadeur) om het verdrag tussen van 15/11/1842
tot stand te brengen. Op 15/5/1844 werd hij in de adelstand verheven met de
titel van baron (zijn vriend en latere biograaf Goblet d’Alviella heeft dan
een ministersportefeuille). Verder was hij zeker tot 1837 (jaar van de
veroordeling van de vrijmetselarij) lid van de loge Les Amis Philantropes
in Brussel, Minister van Staat (sinds 1854), gouverneur van de koninklijke
residenties, directeur van de opvoeding van de Koninklijke Prinsen en
tegelijk ook beheerder en aandeelhouder in een tal van vennootschappen.
‘Onze’ Edouard had
twee broers: Louis (1816-1884), die ook carrière maakt aan het hof en
Florent (1819-1859) en twee zussen: Marie Esther (1826-1907) in
1853 gehuwd met dr. Emile de Laveleye (1822-1892), hoogleraar politieke
economie in Luik, en Fanny (1823-1846). Vooral het contact met zijn
zuster Marie en zijn schoonbroer is op velerlei niveaus intens geweest.
Vanaf 1892 tot hun beider dood in 1907 heeft hij met zijn verweduwde zuster
samengewoond in Luik.
Hoezo protestant ? Cherchez la
mère ! De kinderen hebben hun protestantse
opvoeding niet aan de vader te danken. Generaal Albert Prisse was
roomskatholiek en is dat ook altijd gebleven: Zijn winterverblijf bevond zich
in de eeuwige stad (Rome). Daar is hij ook overleden en heeft een praalgraf in
de kerk van de H. Julianus. Hij was echter gehuwd met een overtuigd
protestantse vrouw: Henriette Louise Rigano (Utrecht 8 juni 1792 –
Etterbeek 18 maart 1848). Zij was de kleindochter van een italiaanse consul en
haar vader was burgemeester van Maastricht. De familie-overlevering vertelt
dat het besluit om de kinderen protestants op te voeden alsvolgt tot stand is
gekomen:
"Het protestantisme is een tamelijk recent kenmerk
van de Belgische takken: de generaal Albert F.J. was katholiek; zijn
echtgenote Henriette L. Rigano was protestant. Nu bestond er in die tijd een
gewoonte dat de zonen in het geloof van de vader werden opgevoed en de
dochters in dat van de moeder.In dit geval zou dat betekenen, dat het eerste
wat de zonen zouden vernemen tijdens hun opvoeding (r-k): dat hun moeder
gedoemd was als ketter. De vader weigerde dit te aanvaarden en besloot dus
op zijn huwelijk dat al zijn kinderen een protestantse opvoeding zouden
krijgen."
Misschien dat een losse opmerking van Paul
Fredericq (hoogleraar en rector van de Rijksuniversiteit, protestant en
historicus) over Marie Prisse (oudste dochter, zuster van Edouard) nog het
best weergeeft hoe die opvoeding er ongeveer moet hebben uitgezien: Zij wordt
door hem geschetst als een ‘streng gelovige calviniste, die altijd haar
grote bijbel op het werktafeltje had liggen’. ‘Alles was niet in de bijbel
stond was in haar ogen uit den boze’ en ‘ze had een diepe afkeer van alles wat
zweemde naar mysticisme’ (citaat, Temmerman, p. 179). Alvorens in te gaan
op het belang van Edouard Prisse voor de Belgische Zendingskerk. overloop ik
eerst kort zijn toch wel spectaculaire wereldijke carrière.
Van mécanicien tot railroad tycoon
in 10 jaar Edouard werd na het Atheneum te Namen te
hebben doorlopen op 17-jarige leeftijd als leerling ingeschreven aan de
Ecole centrale des arts et manufactures te Parijs, waar hij in 1833 het
diploma van ingenieur mécanicien et métallurgique behaalde. In 1841 werd hij
aangesteld bij de Belgische Staatsspoorwegen, waar hij in 1845 bevorderd werd
tot ingenieur mécanicien 1ste klas. Op 7 juni 1843 huwde hij in Nijmegen met
barones Marguerite Louise van der Capellen (1817-1879), dochter van
luitenant-generaal Frederic van der Capellen (1781-1854). Het gezin telde
zeven kinderen, geboren tussen 1844 en 1855. Tijdens deze jaren woonde Prisse
in Sint-Joost-ten-Node.
In 1845 werd door enkele ondernemende geesten de Compagnie
des Chemins de Fer de la Flandre Occidentale opgericht die de bestaande
staatsspoorlijnen (ter verduidelijking: in 1870 was nog maar ¼ van alle
spoorlijnen in staatsbezit) in West-Vlaanderen wou aanvullen met een lijn
Brugge-Kortrijk en een aantal bijkomende lijnen. Het werk gebeurde nog onder
supervisie van ingenieur Georges Stephenson (1781-1848) himself. De ingenieur
die het werk op het terrein moest uitvoeren, moest al spoedig het veld ruimen.
Voor zijn vervanging deed de Compagnie beroep op de Staatsspoorwegen: dat zij
één van hun ingenieurs zouden uitlenen. Dit gebeurde en in februari 1846 werd
Edouard Prisse naar Brugge gedetacheerd als verantwoordelijke voor de aanleg
van de spoorweg. Onder de leiding van deze jonge ingenieur werd de lijn Brugge –
Kortrijk in anderhalf jaar afgewerkt. Edouard Prisse werd beloond met de
Leopoldsorde. Het gezin Prisse woonde in deze tijd
in Brugge in een huis dat eigendom was William Chantrell, de directeur
van de Compagnie. Zo doet zich de eigenaardigheid voor, dat de aanleg van de
West-Vlaamse spoorwegen geleid werd door een protestants tandem: Chantrell
(directeur) was Anglicaan en Prisse (ingenieur) gereformeerd.
Eind december 1848 verhuisde het gezin Prisse naar
Sint-Niklaas (Casinostraat nr. 5) Edouard Prisse volgde ingenieur Gustave de
Ridder (1795-1862) op als directeur van de spoorwegen van het Land van Waas (=
spoorweg Gent-Antwerpen). Hij zou deze functie blijven uitoefenen tot op hoge
leeftijd, terwijl hij tevens voorzitter, beheerder of directeur zou worden van
een aantal maatschappijen in de sectoren gas en elektriciteit, spoorwegmateriaal
en koolmijnen. Ook was hij directeur van de werken die plaatsvonden toen de oude
fortificaties van Antwerpen werden afgebroken. Eén van de locomotieven die vanaf
het allereerste begin (1842) op de lijn Gent-Antwerpen hebben gereden (smalspoor
tot 1896) staat momenteel in het museum der spoorwegen in het Noordstation te
Brussel: tenderlocomotief nr. 2, genaamd Pays de Waes.
Tenslotte dient opgemerkt te worden, dat de spoorlijn
Gent-Antwerpen de Schelde natuurlijk niet kon passeren, daar er noch brug, noch
tunnel was (tot 1933). Twee overzetboten verbonden de Linker-Oever van de
Schelde (St. Anneke) met de stad Antwerpen. De pakjesboot werd ‘St.
Annekesboot’ genoemd, de boot die de spoorwegreizigers moest overzetten van
station Linkeroever naar het station Rechteroever (tegenover de Scheldestraat)
droeg de naam ‘Baron Edouard Prisse’.
Sociaal werk
Adeldom verplicht: In St. Niklaas heeft Prisse ook op het sociaal-charitatieve
terrein van zich doen spreken door in 1869 actief te participeren in het
besuur van de maatschappij voor het bouwen van werkmanswoningen (middels het
verschaffen van leningen) en in 1882 meldde hij in een brief de oprichting van
een vereniging voor openbare zedelijkheid (‘Association pour la
moralité publique de Belgique’). Deze vereniging wilde vooral de prostitutie
bestrijden en richtte o.a. opvanghuizen voor vrouwen op, mede ook om paal en
perk te stellen aan de handel in Britse meisjes die in op het continent
geprostitueerd werden (blanke slavinnen). Ds. L. Anet had deze vrouwenhandel
ontdekt en samen met Jules Pagny (een Franse industrieel) en professor Emile
de Laveleye uit Luik, schoonbroer van Prisse aan de kaak gesteld en
gecounterd. Vanaf 1887 zal dit werk onder de naam ‘Le Refuge’ voortbestaan.
(Boudin, p. 20). Prof. De Laveleye had eind jaren ’70 de ‘beweging naar het
protestantisme’ gemaakt en was lid geworden van de Zendingskerk van Luik. Zijn
vrouw (Marie Prisse) was zeer actief in bovengenoemde verenigingen en één van
de grootste donateurs. Inmiddels had Prisse zich ook tot op internationaal
niveau sterk gemaakt in de vereniging voor het handhaven van de
zondagsrust. Een vleiende anecdote omtrent zijn persoonlijkheid is
opgetekend uit de mond van een mijnwerker uit Charleroi, die samen met Prisse
een congres van deze vereniging in Parijs bezocht. Toen het congres afgelopen
was, zo vertelt het verhaal, nam Prisse de mijnwerker onder zijn hoede en liet
hem gedurende een hele dag kennismaken met alle wonderen van deze grote stad.
Bij zijn terugkeer in Charleroi liet de mijnwerker zich ontvallen tegenover
zijn dominee: Ah ! M. le pasteur, s’il y avait beaucoup de barons comme
celui-là, il n’y aurait pas beaucoup de socialistes en Belgique. (Anet,
p.5)
Edouard Prisse als protestant:
zijn kerkelijke loopbaan Prisse sloot zich na zijn
terugkeer uit Parijs aan bij de protestantse gemeente in Brussel, waar toen
van alles in beweging was, zowel rond de ‘koninklijke kapel’ (Eglise de Musée)
als rond een nieuw gestichte gemeente die uiteindelijk in de ‘Rue Béliard’
zijn onderkomen vond. In Brugge, noch in Gent was eind jaren ’40 begin jaren
’50 een kerk die behoorde bij de Zendingskerk. Wel was de predikant van de
officiële protestantse kerk (aan de Brabantdam) van Gent, ds. A. Goedkoop, één
van de motoren achter de Vlaamse tak van het Evangelisch Genootschap. Toen
Prisse in St. Niklaas arriveerde, was deze echter reeds overleden. Pogingen om
in St. Niklaas zelf een kerk te stichten liepen op niets uit, zodat Prisse
zich met zijn hele gezin aansloot bij de Zendingskerk die op 3 maart 1849 is
gesticht en in 1854 in Gent een eigen zendingspost kreeg (voorganger: ds. A.
van Schelven), als een bewuste ‘concurrent’ van de protestante Brabantdamkerk,
hoewel Prisse zelf op persoonlijke basis goede contacten onderhield met enkele
leden van deze kerk (bijv. P. Frédéricq). De haat-liefde verhouding tussen
beide kerkgenootschappen is trouwens een verhaal apart. Prisse heeft kosten
noch moeiten gespaard om deze jonge gemeente een passend onderkomen te
bezorgen: de kerk (de ‘geuzentempel’) en de pastorie van Gent-Rabot aan
de Begijnhoflaan zijn daarvan tot op de huidige dag de stille getuigen.
Ook ondersteunde hij vanaf 1856 moreel en financieel de
pogingen om in Antwerpen een gemeente te stichten. Bij het spectaculaire begin
van deze kerk rond nieuwjaar 1857 adviseerde hij de jonge evangelist A.
Zigeler wat te doen nadat een bijeenkomst door een volksoploop was
verstoord. Verschillende malen pleitte hij bij/in het hoofdbestuur van het
Genootschap èn ter synode voor het goed recht van de Vlaamse gemeenten van de
(overwegende Waalse) Zendingskerk.
In 1851 wordt baron Edouard Prisse voor de eerste keer
gevraagd om in het beheerscomite van het evangelisch Genootschap zitting te
nemen. Drukke werkzaamheden verhinderen dit. In de brief die hij ter
verontschuldiging schrijft is het treffend dat hij nadrukkelijk melding maakt
van het isolement waarin zijn gezin zich bevindt vanwege hun protestantse
belijdenis (les inconvénients de l’isolement religieux dans lequel ma famille
se trouve en cette ville). In 1853 aanvaardt hij wel en wordt sindsien
jaarlijks herkozen. Vanwege deze functie was hij ook lid van de Synode van de
Zendingskerk. Hij was bijzonder vaak aanwezig en nam voluit deel aan de
discussies, zowel op administratief als inhoudelijk gebied. De indruk die zijn
interventies nalaten zijn die van een kundige administrator en een strijdbare
protestant. Met de woorden forte conviction, grande fermeté, touchante
charité karakteriseert K. Anet het optreden van Prisse in deze middens.
Hij duldde ook niet dat het protestantisme openlijk werd
aangevallen. Mgr. Malou, bisschop van Brugge had in 1857 een herdelijke brief
doen uitgaan waarin hij waarschuwde voor protestants proselytisme. Deze brief
werd ook in brochurevorm gepubliceerd onder de titel La fausseté du
protestantisme démontrée. Hierin beschuldigde hij de protestanten ervan dat
zij arme katolieke werklieden geld aanboden om om te kopen en ze zo af te
brengen van hun geloof en te doen toetreden tot de verderfelijke leer der
protestanten. Ook liet hij zich in zeer denigrerende bewoordingen uit over de
Zendingskerk. Prisse stelde aan de Synode voor om bisschop Malou voor deze
aantijging rechterlijk te vervolgen, in geval de procureur des konings niet
ex officio zou optreden. Indien rechtsvervolging niet mogelijk zou zijn,
stelde hij voor om in elk geval een protest te publiceren tegen de smadelijke
beschuldigingen van Mgr. Malou. Dit laatste geschiedde. Prisse schreef zelf de
tekst en publiceerde die in verscheidene Brusselse dagbladen (L’Observateur,
L’Indépendance, etc..) en in Luikse (La Tribune, Le Journal de Liège etc.). De
rechtsvervolging ging niet door omdat het betoog van Mgr. Malou in te algemene
termen was opgesteld.
In 1858 is Prisse opnieuw prominent aanwezig op de synode,
dit keer om de rechten van de kleine Vlaamse gemeenten te verdedigen. De
discussie ging over de bijdrageplicht van elke kerk voor de instandhouding van
de eredienst. Het was de synode opgevallen dat een Vlaamse zendingspost maar
zeer weinig geld binnenbracht, waarop baron Prisse het woord vroeg. Hij bestreed
het principe niet, maar legde uit, dat die gemeente slechts bestond uit de
pauvres ouvriers, qui ont eu le courage de quitter l’Eglise romaine; ils ont été
éprouvés, persécutés, privés de leur gagne-pain; il faut prendra cela en
considération. Vanaf 1862 is hij ook geregeld
moderator van de jaarlijkse synodevergaderingen. Zijn punctualiteit en
objectiviteit waren legendarisch.
In 1866 verschijnt hij samen met ds. L. Anet (in Antwerpen om
met de predikant en de leden te beraadslagen over de problemen van deze
gemeente. Het voortbestaan stond op het spel, vanwege de geringe financiële
draagkracht van de leden en de zeer trage groei. Het gesprek verliep echter
zodanig goed, dat sluiting kon worden afgewend. Blijkens het verslag kwam dat
vooral omdat de predikant, ds. Eggenstein, en Prisse er in slaagden het comité
duidelijk te maken dat de situatie in Antwerpen niet zomaar vergeleken mocht
worden met andere plaatsen. Edouard Prisse’s oudste zoon
Philippe Prisse (voluit: Fréderic Benjamin Alexander Philippe, 19 juni
1846-19 juli 1913, Hoofdingenieur van Waterstaat) heeft ten opzichte van de
Antwerpse gemeente later de rol van zijn vader overgenomen. Hij had zich
gevestigd in Antwerpen (met attestatie ingekomen van Gent, 29 november 1875,
woonplaats: Leopoldsboulevard 143, later 159) en was van 1892-1902 lid van
de kerkcommissie (beheerraad) en nadien tot 1907 van de kerkeraad. Zijn
beide kinderen zijn door ds. Eggenstein gedoopt en zijn later belijdend lid
van deze kerk geworden. Ook de eerste 5 kinderen van zijn jongere broer
Edouard Pierre zijn door ds. Eggenstein gedoopt, zij het niet in de kerk,
maar in St. Niklaas. Bij de bouw van de protestantse kerk aan de Bexstraat
in 1893 was Ph. Prisse initiatiefnemer en verantwoordelijke voor de
uivoering.
Van 1882 – 1892 had hij het
voorrecht als ouderdomsdeken de synodezittingen te openen met schriftlezing en
gebed en ook verder de liederen te kiezen die gezongen werden. Deze taak was
hem zeer dierbaar en werd door hem in een combinatie van eerbied en vurigheid
vervuld. In zijn winterverblijf te Menton, participeerde hij actief aan de
bijeenkomsten en bestuur van de Evangelische gemeente aldaar.
Edouard Prisse als protestant:
zijn geloofsleven Hiermee zijn kerkelijke carrière
beschreven zijnde, rest ons nog enige opmerkingen te maken over het
geloofsleven van baron Prisse zelf. Dit is meestal niet mogelijk, omdat de
meeste mensen dit ‘voor zich’ houden, maar baron Prisse sprak er openlijk over
en naarmate zijn leeftijd vorderde ook steeds vaker over de moeilijke momenten
daarin. Zo vormt zich na meer dan een eeuw toch nog een redelijk consistent
beeld.
Het eenvoudige bijbelse geloof in God de Schepper en Vader
van al is hem door zijn moeder met de paplepel ingegoten en heeft hem ook nooit
verlaten. Nimmer heeft getwijfeld, schrijft hij in een brief in zijn laatste
levensjaar, aan het bestaan van God. Deze God kan voor iedereen die de schepping
goed beschouwt niet verborgen blijven. "Welke naam men hem ook geeft, Hij
bestaat en overstijgt elk begrip". Wel is er later omtrent andere geloofszaken
twijfel gerezen. Aan het atheneum van Namen, waar hij de enige protestant was,
stortte hij zich met de kracht van heel zijn verstand op de religie. Alle kennis
die zijn godsdienstleraar (de plaatselijke predikant) hem kon verschaffen, nam
hij gretig in zich op. "Ik maakte slechts één fout", schrijft hij, "ik benaderde
de godsdienst net zo als alle andere vakken: wiskunde, wetenschappen, geologie,
chemie etc..." hij voerde verhitte discussies met een oudere kameraad, die
geheel binnen de geest van de ‘Verlichting’ met rationele argumenten het geloof
bestreed. Dit leidde bij de jonge Prisse tot een Voltairiaanse twijfel. In Namen
en Parijs heeft hij m.n. geworsteld met de leer van de goddelijke natuur van
Christus en de waarheid van het Nieuwe Testament.
Zijn moeder maakte zich dan ook ernstig ongerust. Bij
terugkeer uit Parijs gaf zij hem een boekje van de bekende Duitse gereformeerde
predikant, Fr. W. Krummacher. Zeer geconcentreerd en scherpzinnig
bestreed deze predikant (o.a. Elberfeld) zowel het atheïstische rationalisme als
het dorre formalisme van veel calvinistische predikaties. Hoofd, hart en ziel
moesten in één dramatische taalslag in de bijbelse taal en dus in Gods Woord
worden verankerd. Goethe noemde de geschriften van deze latere hofpredikant in
Berlijn ‘narcotiserend’. Het boekje, Elia de Tisbiet, deed zijn werk en
nam de rationele twijfel van de jongeman weg, maar de existentiële wending tot
God kwam toch vooral tot stand onder de prediking die hij in Brussel op
verschillende plaatsen hoorde: prof. H. Merle d’Aubigné, ds. Ed. Panchaud en ds.
L. Anet.
Prisse hernam zijn persoonlijke bijbelstudies en raakte meer
en meer overtuigd van de waarheid van het evangelie. Nog steeds volgens
diezelfde brief wijst hij er echter op, dat het niet de studie, noch de
wetenschap is, die de mens tot het levende geloof brengt. Hoe waardevol de
menselijke studies ook zijn als toeleidende weg, pas als de hoogmoed dat wij God
aan ons oordeel zouden kunnen onderwerpen geheel en al overwonnen is, kan het
echte geloof in ons geboren worden. (L’orgueil de comprendre et juger Dieu
doit être entièrement vaincu que la foi puisse naître en nous, ANET,
p.14). De goddelijke mysteriën zijn voor ons verstand gesloten. Jezus Christus
is de weg die God ons in plaats daarvan heeft gewezen. Die weg moeten we dan ook
gewoon dankbaar begaan ! Een vast en nederig Godsvertrouwen kenmerken zijn
geloofsleven. Als men bij het weggaan tot hem zei: Que Dieu soit avec vous!
antwoordde hij steevast op ferme toon: Il est avec nous.
Dominee J. Rambaud herinnerde in zijn predikatie bij de begrafenis van baron
E. Prisse dat deze op het einde van zijn leven geregeld terugkwam op de dood
van zijn dochter Caroline in 1863. Zelf noemde hij dat één van de zwaarste
beproevingen in zijn leven (zij stierf op 8-jarige leeftijd). Caroline moet
een intelligent en gevoelig meisje geweest zijn, die echter reeds vanaf haar
jonge jaren een ongeneeslijke kwaal met zich mee droeg. In haar laatste
levensjaar heeft men maanden aan een stuk gevochten om haar in het leven te
behouden, maar tevergeefs. ds. Rambaud vertelt: "De avond dat ze overleed,
riep hij zijn echtgenote bij zich om zoals ze gewoon waren samen het
avondgebed te lezen. Maar de diepbedroefde moeder, tot tranen toe bewogen,
snikte het uit: Ik kan niet meer bidden. Ik heb God zo dikwijls gesmeekt om
mijn kind te redden, en toch is het gestorven. Ik kan niet meer geloven!
Deze vreselijke woorden troffen hem recht in het hart, als een dolksteek:
Jij kunt niet meer geloven.... herhaalde hij haar woorden.. Laten we
toch maar bidden ! Ik ken je. Je hebt edel en rechtschapen hart. God zal je je
geloof wel terugschenken. En zij baden." (Prions quand même! ANET,
p. 15) Het overlijden van zijn zuster, Marie,
21 oktober 1907, leidde tot één van zijn opmerkelijkste getuigenissen. Ze
hadden de laatste 15 jaar van hun leven vlak bij elkaar doorgebracht en lief
en leed gedeeld. Ze waren zeer aan elkaar gehecht en naar elkaar toegegroeid.
Hij was zelf al zwaar ziek en had niet lang meer te leven, toen hij het
bericht van haar overlijden ontving. Hij aanhoorde het bericht heel rustig. De
volgende ochtend zei hij echter opeens: Ik heb Marie nooit dichterbij
gevoeld dan op dit moment... Op de dag van haar begrafenis herhaalde hij:
Ik heb de sterke indruk, dat ons gemeenschappelijk geloof ons nog steeds
verbindt en dat ik elk uur veeleer dichter bij haar kom, dan dat ze zich van
mij verwijdert. Om dit in zijn laatste brief (begin november) nog eens
uitgebreid te herhalen: La tendre et fidèle affection de ma soeur, notre
intime communion de foi et d’espérance ou plutôt d’assurance confiante,
chrétienne, me donnent le vif sentiment que chaque moment de la prolongation
de mon existence terrestre, au lieu de m’éloigner de ma chère soeur, au
contraire me rapproche de notre réunion. Ce n’est pas une illusion, un effet
d’une exaltation de sentiment, mais une réalité effective. (ANET, p. 17)
Om het verhaal rond te maken, nog dit.
Eén van Prisse’s meest geliefde hobby’s was de beoefening van
de muziek. Met name de religieuze en klassieke muziek hadden zijn hart. Hij had
vroeger zelf gemusiceerd en woonde geregeld muziekuitvoeringen bij. Tijdens
samenkomsten aan huis stond hij er ook altijd op dat hij de samenzang op zijn
piano mocht begeleiden. Tijdens zijn laatste twee levensjaren kwamen vrienden om
de veertien dagen bij hem aan huis voor een privé-concert geven.
Toen de dood al naderde stond hij er op dat de muziekrecital
op maandag 18 november gewoon zou doorgaan. Zijn dokter vond het maar ‘zo-zo’ en
zei: Dat mag, als u zich goed genoeg voelt.. waarop Prisse repliceerde:
En dokter, wanneer denkt u dat ik me ‘goed genoeg’ zal voelen ? Als
muzikanten zijn gearriveerd wordt Prisse gemeld, dat ze rustige muziek zullen
brengen: Wat hebt u het liefst ? Mozart of Beethoven... Waarop Prisse
antwoordde: Ja, dat is goed en doe er ook maar wat Mendelssohn bij... Hij
kreeg gaf hij gevraagd had en nog meer. Sa figure heureuse en écoutant la
musique est un souvenir inoubliable (ANET, p. 18) schreef één van de
muzikanten later aan ds. Anet. Edouard Prisse, wiens hoogste titel – zei hij
zelf – die van ‘christen’ was, overleed in de nacht van 20 op 21 november 1907.
Het laatste woord
Nabij de ingang van het kerkhof te St. Niklaas staat een monumentaal graf met
een oppervlakte van 20,60 m2 en.omheind door een sierlijk hek in gegoten
ijzer. Op de zerk prijkt het adellijk wapen van de familie PRISSE, en
daaronder in grote letters – in het Frans – de tekst uit 1 Cor 6: 14; Zoals
God de Heer heeft doen verrijzen, zo zal Hij door Zijn macht ook ons doen
verrijzen. Dit graf bevindt zich op het perceel dat
was voorbehouden voor personen die de Joodse of Protestantse godsdienst hadden
beleden. In de volksmond het geuzenkerkhof genoemd. Het bevond zich in het
verlengde van wat de volksmond de hondenhoek (trou des chiens)
noemde, het perceel waar mensen werden begraven die zeker ‘verdoemd’ zouden
zijn, zoals zelfmoordenaars. Samen heten deze percelen het verdomhoekje.
Ketters, zelfmoordenaars en Joden werden zo op één hoop de hel in geveegd.
Edouard Prisse had op 10/8/1878 aan het stadsbestuur
schriftelijk gevraagd waar gebeurlijk zijn familie kon begraven worden op wat
hij noemde la cinietière des juifs. Volgens een rekening van de
stadsontvanger van 29/9/1879 heeft het stadsbestuur aan baron Prisse 20,60
vierkante meters grond eeuwigdurend afgestaan.
Volgens het artikel XXI in het keizerlijk dekreet van Jozef
II van 26/6/1784 moest op elk nieuw kerkhof een plaats gereserveerd worden voor
de protestanten om er hun doden te begraven dan wel moest hun een eigen stuk
grond gratis worden toegewezen. Dat er omtrent de uitvoering van dit decreet
zeer veel te doen is geweest, spreekt (helaas) voor zich. Vooral toen rond het
midden van de 19de eeuw de andere erediensten en de vrijzinnigheid
nadrukkelijker op hun rechten begonnen te staan. Pas in 1891 kwam er, met
goedkeuring van de aartsbisschop van Mechelen, een compromis tot stand: De
wijding van kerkhoven werd vervangen door de wijding van percelen. In 1864
ontstond er in het kader van de algemene beroering hieromtrent een enorme rel in
St. Niklaas rond een zogezegde schending van één van de kerkhoven: een kindje
van baron Edouard Prisse zou – zo ging het gerucht – op de gewijde grond van het
oud-kerkhof zijn begraven. Het Wase weekblad De Klok van 17/1/1864
publiceerde over dit treurig incident een waardige terechtwijziging :
"In het belang der waerheid moeten wij, denkt ons,
eene terechtwijziging doen wegens eenige geruchten die verspreid zijn in
geheel het Land van Waes.Bij de begrafenis van een protestantsch kind,
behoorende aen een der deftigste familieën dezer stad, hebben eenigen
gelooft dat er eene kerkhofschending is geschied. Dit is eene dwaling. Het
gemelde kind is begraven op eenen grond, die sedert 1854, aen de linker
zijde van het katholijke kerkhof, ter beschikking van den gereformeerden
godsdienst bestaet. Geen de minste moeilijkheden zijn hieruit ontsproten,
daer in deze kwestie de katholijken en de leden der familie van het kind, de
vrijheid en de verdraegzacmheid beter begrijpen, als velen die er mede
bemoeid loopen. Wij hopen dat deze terechtwijziging, alle tegenstrijdige
geruchten deswegens zal doen ophouden"
Het ging hier om de begraafplaats van CAROLINA
PRISSE, de diep betreurde en zeer geliefde dochter van baron Edouard Prisse,
die in 1863 op 8-jarige leeftijd was overleden. De tekst op haar grafzerk
vormt een waardig besluit van dit hele artikel.
HIER LIGT
IN AFWACHTING DER WEDERKOMST
VAN DEN HEER
JESUS CHRISTUS
EN DE WEDEROPSTANDING
DER DOODEN
HET STOFFELIJK DEEL VAN
CAROLINE PRISSE
ALHIER GEBOREN
DEN 19 OCTOBER 1863
OVERLEDEN
IN DEN JEUGDIGEN OUDERDOM VAN
8 JAREN EN 8 MAENDEN.
DE BLOEM IS AFGEVALLEN
MAAR HET WOORD VAN
ONZEN GOD
BESTAET IN DER EEUWIGHEID.
JESA. XL: 8
BRONNEN:
genealogische gegevens: E. J. PRISSE, Beknopte historiek
van de familie Price of Prisse, in: Annalen van de Oudheidkundige Kring
van het land van Waas, 1970, blz. 229-235 [Wilrijk] (Baron F. B. E. Prisse,
Ulvenhout, Nederland, achterkleinzoon van Ed. Prisse heeft er op gewezen dat
dit artikel onjuistheden bevat en met grote reserves dient gehanteerd te
worden];
algemeen overzicht en feiten rond
werking en kerkhof van Sint Niklaas M. DEWULF, Baron Edouard Prisse
te Sint-Niklaas, in: Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land
van Waas, 1970, blz. 237-253;
de railroad tycoon en de Brugse
periode A. VANDENABEELE: Edouard Prisse
(1814-1907) Bouwer van West-Vlaamse spoorwegen in: Handelingen van het
genootschap voor geschiedenis te Brugge, 1993, blz. 261-268.
kerkelijk leven, algemeen en
Antwerpen A. DE RAAF, Bewaar het Pand, een
eeuw protestantse kerk aan de Bexstraat te Antwerpen, Antwerpen, 1993
kerkelijke activiteiten en
persoonlijk geloofsleven K. ANET, Le baron Prisse
(1814-1907), Notice nécrologique, Brussel 1908
H.R. BOUDIN e.a., Van Leopold I tot Jean Rey, de
protestanten in België van 1839-1989, UFPG Brussel, 1990
Over de ‘beweging naar het
protestantisme’ in de tweede helft 19de eeuw G. LIAGRE, Graaf Eugène Goblet
d’Alviella (1846-1925) Proeve van een cultuurhistorisch en religieus
portret (1846-1900), onuitgegeven doctoraatsverhandeling, nr. 49, UFPG
Brussel, (1999)
G. LIAGRE, & D. VAN WAGENINGEN, Geuzenprotest. Henry Tant
en het protestants antiklerikalisme in de geschiedenis van Roeselare
(1876-1914), Serie Protestantse verkenningen nr. 4, Uitgave ProDoC, UFPG,
Brussel, 1999.
J. TEMMERMAN, Van Reveil tot Liberaal Protestantisme,
geschiedenis van de Protestantse Brabantdamkerk te Gent tijdens de 19de
eeuw, uitg. ProDoc, Gent
|