BUXTEHUDE: MEMBRA IESU NOSTRI

achtergrond, tekst en vertaling

Achtergrond: Gustaf Düben en Dietrich Buxtehude

Alles omtrent ontstaan, bestemming en uitvoering van de cantatecyclus Membra Iesu nostriis in nevelen gehuld. Enkel het titelblad licht een tipje van de sluier op: Een jaartal (1680) en een bestemmeling: Gustaf Düben (1628-1690), kapelmeester aan het koninklijk hof van Zweden (Stockholm), telg van een aristocratische Zweedse muzikantenfamilie, gepassioneerd muziekpartituren-verzamelaar. Meer dan 2500 composities uit heel Europa heeft hij verzameld. In 1732 schonk zijn zoon het aan de universiteit van Uppsala waar het zich nog steeds bevindt: de Düben collectie,een ware Fundgrubevoor de muziekliefhebber. Veel composities (o.a. van Schütz, Carissimi, Du Mont, Krieger, om slechts enkelen te noemen) zijn enkel nu bekend òmdat Gustaf ze indertijd heeft gekopieerd. Onbetwiste koploper in de Düben-collectie is Dietrich Buxtehude (ca. 1637-1707) met maar liefst 105 composities. Hadden we deze verzameling niet dan zouden we de Noord-Duitse (beter: Deense) musicus Buxtehude wegzetten als orgel-virtuoos, voorloper en inspirator van J.S. Bach. Dankzij de Düben collectie leren wij dezelfde Buxtehude kennen als componist van fijnzinnige geestelijke muziek : Duitse en – in mindere mate – Latijnse motetten, concerto’s. Dat was niet zijn ‘job’. Het is zelfs niet zeker of die muziek ooit in Lübeck heeft geklonken. Het topstuk van deze collectie is de 7-delige cantatecyclus over de ‘Lijdende Christus aan het kruis’, Membra Iesu nostri .

titelblad – autograph van Buxtehude

Het loont de moeite om dit eigenhandig door Buxtehude geschreven titelblad te lezen:

MEMBRA JESU NOSTRI
PATIENTIS SANCTISSIMA
humillima Totius Cordis

Devótione

decantata

et

1.mo Viro GUSTAVO Düben
Ser[enissi]ma Reg[ia] Maj[esta]is Sueciæ
Musicorum Directori
Nobilissimo, Amico
pl. Honorando dedicata

à

Dieterico Buxtehude
Organista ad S. Maria
Virginis, Lübeck.
 ANNO 1680:

De zeer heilige ledematen van onze lijdende Jezus
in ootmoedige eerbied van ganser harte
bezongen,
en
aan de eminente Heer Gustaf Düben,
muziekdirecteur van zijne allerdoorluchtigste majesteit de koning van Zweden,
[mijn] zeer edele en hoogeerwaardige vriend,
opgedragen,
door
Dietrich Buxtehude, organist aan de kerk van St. Maria JUngfrau te Lübeck.
In het jaar 1860.

De cyclus is dus opgedragen aan Gustaf Düben. Uit vriendschap, eerbetoon, of op verzoek? We weten het niet. Ook de liturgische setting is onduidelijk. Het meest voor de hand ligt het om te denken aan ‘uitvoering in besloten kring van/voor/door liefhebbers’. Zulke ‘vrome muziekgezelschappen’ waren in Duitsland en Zweden zeker te vinden. Had Buxtehude misschien ook – naast z’n werk – contact met zulke mystiek-muzische groepen? We weten het niet, maar de vraag dringt zich wel op. Düben heeft van de tabulatuurdie Buxtehude hem heeft gestuurd stemboekjes gemaakt en de werken dus uitgevoerd, waarschijnlijk in de ‘Goede Week’, wellicht naar analogie van de ‘donkere metten’ die in Zuid-West Europa zo populair waren: de Tenebrae.

De tekst: Salve mundi salutare

De tekst van de aria’s (het centrale deel van elke ‘cantate’) is gekozen uit een vroeg 13de eeuws gedicht: Salve mundi salutare[Gegroet, redder van de wereld], een lange gebedscyclus bedoeld voor de monniken van de Cisterciënzer abdij van Villers. Abt Arnulf van Leuven (overleden te Villers in 1250) heeft deze gebeden ooit geschreven als spirituele oefening bij de aanschouwing van de gekruisigde Christus. Het ademt de geest van de persoonlijke christo-centrische spiritualiteit van Bernardus van Clairvaux. Lang is dit metrische gebed ( oratio rhytimica) ook aan hem toegeschreven, maar de ontdekking van een oud handschrift, geschreven door een monnik uit Villers, bestemd voor het nonnenklooster Vrouwenpark (Wezemaal) wijst de tekst toe aan Arnulf.
Meer achtergrond vindt u hier

Een geleide meditatie

Het is een geleide meditatiemet een hoog poëtisch gehalte en een complex rijmschema aabbc/eeddc, zeer vernieuwend voor die tijd.Abt Arnulf spoort hierin zijn ‘kinderen’ (kloosterlingen) aan om – bijv. op Goede Vrijdag – te knielen bij een afbeelding van de gekruisigde, en zich dan in te leven in het toenmalig gebeuren. Niet uit morbide sensatiezucht of masochisme, maar om zich de betekenisvan dat lijden toe te eigenen: Dit is geschied om de wereld (mij) te redden. Naast de oorzaak ( causa = propter nos ) van Christus’ lijden is de mens ook het doel(finis = pro nobis ) ervan: om hem te redden (salutare, salus). Salve is niet voor niets het sleutelwoord van dit gebed, dat met Salve(gegroet, heil) begint en met salutifera(heilbrengend) eindigt. Dat maakt de vrome beschouwer nederig en dankbaar, het verootmoedigt en verheft, doet pijn en geeft vreugde. Christus sterven schept leven. Het zijn deze grote paradoxen van de christelijke religie die de tekst animeren: Bitterzoet wordt zo Jezus’ gedachtenis.
– Een geleide meditatie, ook letterlijk: van onderen naar boven: Je knielt voor de crucifix, en richt de aandacht eerst op de voeten, dan de knieën, dan de armen en de wond in de zijde. Om via de borst en het hart (later ingevoegd – 14de/15de eeuw – metrisch instabiel, en veel doublures) te eindigen bij het hoofd: het geschonden gelaat. Dat zijn de zeven membra Iesu nostri.De concrete fysieke beelden die deze beschouwing oproept, worden via theologische verbeelding gevuld met betekenis en zin, die vervolgens via de poëtische kracht van de oratio rhytmica tot in de ziel van de beschouwer indaalt.
Deze cyclus is uitgegroeid tot een seminal textvan het christendom, in ontelbare handschriften verspreid over heel Noord-West Europa, en na de breuk in de christelijke kerk (ook wel de Reformatie genoemd) in beide delen ervan geliefd gebleven als meditatietekst. Er zijn vertalingen van in de volkstaal (reeds in de Middeleeuwen) en o.a. Paul Gerhardt heeft de hele tekst omgewerkt tot 7 liederen. Zijn bewerking van het laatste deel kent u: O Haupt vol Blut und Wunden’ een getrouwe overzetting van de laatste cyclus gebeden van Arnulf van Leuven. Ook die andere strofe uit de Matthäuspassion herkent u zonder problemen: Wenn ich einmal soll scheiden(‘Dum me mori est necesse’, cantate 7, aria 2).

Buxtehude’s toonzetting

Als Buxtehude zijn selectieuitdeze tekst op muziek zet laat hij elk van deze gebeden inleiden door een sonate.Die zet de toon, letterlijk. Dan volgt een bijbelvers (getoonzet in de vorm van een concerto ). Hierin wordt voor de goede verstaander de betekenis van de cyclus onthuld. U zult dus de vreugdehoren die aan de eerste meditatie vooraf gaat. En de verstillingals het over de knieën gaat waarop de lijdende mens mag rusten, als bij een moeder. Ja, het godsbeeld in de 13de eeuw was meer dan mannelijk alleen. En in het deel ad manus(de handen) laat Buxtehude in het concertoop een heel klassieke manier de pijn horen, hoe dat wringt en schuurt (bij het woordPlagae). De aria’s zelf zijn tamelijk ‘sec’ getoonzet, maar vergis u niet: de expressie van de inhoud en het beoogde affect zitten er wel degelijk in. U zult het wel horen, als het hart begint te kloppen als het door Jezus’ hart wordt geraakt. Elk van de zeven delen wordt afgerond met een herhaling van het concerto, behalve het zevende deel dat afsluit met een ‘Amen’. Zo ontstaat het volgende grondschema

  1. Sonate (instrumentaal)
  2. Concerto (bijbeltekst – vaak door een koor uitgevoerd, maar kan ook solistisch)
  3. Aria (driemaal over een gelijkblijvende bas, wisselende bezetting)
  4. Concerto (herhaling van 2)

Uitzonderingen op dit schema: In cantate 1 gaat de reprise van het concerto (nr. 4) verder met een meerstemmige herhaling van het eerste couplet van Salve mundi salutare. In cantate 7 volgt in plaats van de herhaling van het concertoeen groots opgezet Amen. Onderwijl heeft Buxtehude, beginnend in c de kwintencirkel doorwandelt (in mineur: c-g-d-a-e) om te eindigen in c-mineur [opmerking: de tweede cantate is the odd one out: ze staat in grote terts: Es]). In de tabulatuur verraadt een regie-aanwijzing aan het slot van de 6de cyclus dat Buxtehude wel degelijk gedacht heeft aan een doorlopende uitvoering: Er staat onderaan de pagina namelijk: ‘Volti, ad faciem’ (= bladzij omdraaien voor Ad faciem)).

slot van cantate 6 ‘Ad cor’, met de aanwijzing om het blad om te slaan voor ‘Ad faciem’ /figcaption>

De cyclus is dus muzikaal een geheel , terwijl tegelijk elke onderdeel een afgeronde cantate is – en apart uitgevoerd kan worden (wat blijkens de stemboeken die Düben ervan maakte in Zweden wellicht gebeurd is).

Mystiek

Nog één ding: Tot ver in de 20de eeuw was het heel gewoon om de natuur, en allerlei biologische en fysieke verschijnselen, een verborgen betekenis toe te kennen (allegorese). Elk détail van Jezus’ lijden kon een preek op zich worden. Wij zijn dat verleerd. Zo is het misschien moeilijk om te volgen hoe de ‘wonde in Jezus’ zijde’ tegelijk de bron des levens kan zijn, een plek waar je kunt schuilen tegen de ‘briesende leeuw’ (= duivel), zoals ‘een duif in een spelonk in de rotswand’(uit het Hooglied van Salomo, toegepast op de liefdesband tussen Christus en de gelovigen). Onder de tekst heb ik enkele zaken toegelicht. NB: Ook in Bach’s Passies en cantates speelt dit complexe en wijdvertakte netwerkvan verborgen betekenissen een cruciale rol en heeft Arnulf van Leuven z’n sporen nagelaten. Als bijv. in de Mattheüspassie de beschouwer ziet hoe Jezus handen aan het kruis worden genageld, schiet z’n gemoed vol en roept hij uit Sehet, Jesus hat die Hand, uns zu fassen ausgespannt, exact dezelfde dubbele reactie als in strofe 1 van cantate 3 (ad Manus): het is gruwelijk wat er gebeurt, maar zo betuigt God mij zijn liefde: bitterzoet is Jezus’ gedachtenis.

Dick Wursten

Uitvoering door René Jacobs c.c.

Uitvoering door een select gezelschap zangers en instrumentisten o.l.v. René Jacobs

Vertaling (Dick Wursten, 2023)

Cantate I — Ad pedes (de voeten)

Ecce super montes pedes evangelizantis et annunciantis pacem.. (Zie daar, op de bergen, de voeten van de vreugdebode die vrede aankondigt. – Nahum 1,15)

Salve mundi salutare.
Salve salve Jesu care!
Cruci tuae me aptare
Vellem vere tu scis quare;
Da mihi tui copiam.
Gegroet gij die de wereld redt.
Ja, ik groet u, dierbare Jezus !
Waarlijk, gij weet waarom ik mij
aan uw kruis wil vastklampen:
Stel gij zelf mij daartoe in staat.
Clavos pedum, plagas duras
Et tam graves impressuras
Circumplector cum affectu
Tuo pavens in aspectu
Tuorum memor vulnerum.
De nagels in uw voeten, de wonden,
zo diep doorgedrongen:
ik omvat ze vol genegenheid.
Ik sidder voor uw aangezicht
als ik aan uw wonden denk.
Dulcis Jesu, pie Deus
Ad te clamo licet reus

Praebe mihi te benignum
Ne repellas me indignum
De tuis sanctis pedibus
Lieve Jezus, genadige God,
tot u roep ik ook al ben ik schuldig:
wees mij goedgunstig,
en drijf mij – onwaardige – niet weg
van bij uw heilige voeten.

De dubbele toon is gezet: een vrolijk begin als de vredebode komt: zìjn voeten snellen over de bergen… en de aan het kruis genagelde voeten van Jezus. Zoete vreugde (redding) versus bitter lijden (schuld)

.

Cantate II — Ad genua (de knieën)

Ad ubera portabimini, et super genua blandientur vobis. (Tot aan de boezem zullen ze je optillen en op hun knieën je vertroetelen. – Jesaja 66,12b)

Salve Jesu, rex sanctorum,
Spes votiva peccatorum
Crucis ligno tanquam reus
Pendens homo, verus Deus,
Caducis nutans genibus.
Gegroet, Jezus, koning der heiligen,
hoop aan zondaars toegezegd,
gij hangt aan het kruis als een
schuldig mens, en gij zijt waarachtig God:
Met knikkende knieën aanschouw ik de uwe.*
Quid sum tibi responsurus;
Actu vilis corde durus?
Quid rependam amatori
Qui elegit pro me mori
Ne dupla morte* morerer?
Wat kan ik u antwoorden,
– wat ik doe is slecht, mijn hart is verhard – ?
Wat kan ik teruggeven aan die minnaar
die verkozen heeft voor mij te sterven,
opdat ik de tweede dood* niet zou sterven?
Ut te quaeram mente pura
Sit haec mea prima cura
Non est labor nec gravabor
Sed sanabor et mundabor
Cum te complexus fuero.
U te zoeken met een zuivere geest,
dat zij nu mijn eerste zorg.
Het zal geen last zijn, en mij niet bezwaren,
maar ik zal gezond worden en gereinigd
als ik u omhelsd heb.

* Dit is een gewaagde vertaling. Waarschijnlijk gaat hier de beschrijving van de knieën van de gekruisigde gewoon voort: trillend met verzwakte knieën. /em>
*** ’tweede dood’: Dit is de voorstelling hierachter: De eerste dood is het einde van het natuurlijke leven van de mens. De ’tweede dood’ is als bij het Laatste Oordeel de mens die opgewekt is uit de doden, door God naar links wordt gestuurd (de hel in).

Cantate III — Ad manus (de handen)

Quid sunt plagae istae in medio manuum tuarum? (Wat zijn dat voor wonden midden in uw handen? – Zacharia 13,6)

Salve Jesu pastor bone,
Fatigatus in agone
Qui per lignum es distractus

Et ad lignum es compactus
Expansis sanctis manibus.
Gegroet, Jezus, goede herder:
Dodelijk vermoeid en afgemat,
hebt gij – langs het hout uitgerokken
en op het hout vastgeklonken –
uw heilige handen [naar mij] uitgestrekt.*
Manus sanctae, vos amplector
Et gemendo condelector
Grates ago plagis tantis
Clavis duris, guttis sanctis

Dans lacrimas cum osculis.
Heilige handen, ik omvat u
en u beklagend word ik blij
Ik dank u – om al die wonden,
de harde nagels, heilige bloeddruppels –
met tranen als waren het kussen.
In cruore tuo lotum
Me commendo tibi totum.

Tuae sanctae manus istae
Me defendant, Jesu Christe
Extremis in periculis.
In uw bloed gewassen**
vertrouw ik me geheel aan u toe.
Mogen deze, uw heilige handen,
mij beschermen, Jezus Christus,
in de allerlaatste nood.

* Klassiek beeld dat zelfs in de ‘uitgespreide handen’ van de gekruisigde een zegenend gebaar ziet, dat zich uitstrekt naar de beschouwers aan de voet van het kruis.
** ‘wassen in het bloed’ = vgl bijv. Openbaring 1:5 “Jezus Christus, die ons heeft liefgehad, en ons van onze zonden gewassen heeft in zijn bloed.” Openbaring 7:14 em>“DDezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun klederen gewassen, en wit gemaakt in het bloed van het Lam.”

Cantate IV — Ad latus (de zijde)

Surge, amica mea, speciosa mea; et veni columba mea in foraminibus petrae, in caverna maceriae. (Sta op, mijn vriendin, mijn liefste; en kom, mijn duifje, in de openingen van de rots, in de spelonk in de bergwand.–– Hooglied 2, 13-14)

Salve, latus salvatoris,
in quo latet mel dulcoris,

in quo patet vis amoris
Ex quo scatet fons cruoris
Qui corda lavat sordida.
Gegroet, zijde van de Heiland,
waarin zoete honing verborgen is,
waarin de liefde zijn kracht openbaart,
waaruit de bron ontspringt van het bloed
dat bezoedelde harten schoonwast.
Ecce tibi appropinquo
Parce, Jesu, si delinquo.
Verecunda quidem fronte
Ad te tamen veni sponte
Scrutari tua vulnera.
Zie mij, ik nader tot U,
ontzie mij, Jezus, als ik tekortschiet.
Met neergeslagen ogen
kom ik toch tot u, uit eigen beweging,
om uw wonden te onderzoeken.
Hora mortis meus flatus
Intret, Jesu, tuum latus,
Hinc expirans in te vadat,
Ne hunc leo trux invadat
Sed apud te permaneat.
Als ik sterf, moge mijn adem [ziel]
ingaan in uw zijde, o Jezus,
en [de laatste adem] uitblazend in u dringen,
opdat de briesende leeuw er niet binnendringt,
maar zij [de ziel] voor eeuwig bij u blijft.

De combinatie honing en liefde verwijst zowel naar het Hooglied, als naar het raadsel van Simson.
De em>zijdevan Jezus als bron van reinigend/reddend bloed is algemene christelijke symboliek.
De zijde van Jezus als toegang tot zijn hart, deelname aan zijn leven is een mystieke oefening, die m.n. sinds Bernard van Clairvaux aan de reeds genoemde uitleg van de Hoogliedtekst (die ook Buxtehude vooropzet) is gekoppeld. Idem voor de zijdevvan Jezus als schuilplaats.

Cantate V — Ad pectus (de borst)

Sicut modo geniti infantes rationabiles, et sine dolo concupiscite, ut in eo crescatis in salutem. Si tamen gustastis quoniam dulcis est Dominus. (Zoals pas geboren kinderen verstandig zijn en argeloos begeren, om zo op te groeien tot het heil. Welnu, zo hebt gij ook geproefd, hoe goed en zoet de Heer is. – 1 Petrus 2,2-3 aangepast))

Salve, salus mea, Deus,
Jesu dulcis, amor meus.
Salve, pectus reverendum,
Cum tremore contingendum
Amoris domicilium.
Gegroet, mijn heil, mijn God,
zoete Jezus, mijn beminde.
Gegroet, eerbiedwaardige borst,
slechts met siddering aan te raken,
gij, woonplaats der liefde.
Pectus mihi confer mundum;
Ardens, pium, gemebundum,
Voluntatem abnegatam
Tibi semper conformatam,

Juncta virtutum copia.
Schenk mij een zuivere [in]borst,
vurig, vroom en vol zuchten.
Leer mij af te zien van mijn eigen wil
en steeds meer aan u gelijkvormig worden,
overvloeiend in goede werken.
Ave, verum templum Dei.
Precor miserere mei,
Tu totius arca boni
ac electis me apponi,

Vas dives Deus omnium.
Gegroet, ware tempel Gods,
ik bid, ontferm u over mij,
gij die de ark* van het al het goede zijt,
en reken mij bij uw uitverkorenen,
kostbaar vat,** God die alles zijt in allen.

* ark = ark van het verbond (OT), ark waarin het sacrament wordt bewaard, ark van Noach. U mag kiezen, of beter: dat hoeft helemaal niet. Spelen met meervoudige simultane betekenis
** kostbaar vat = beeld dat ons lichaam ‘kostbaar vaatwerk’ is voor de goddelijke ziel, komt voor in het Nieuwe Testament, en is door het huwelijk van theologie en Griekse (neo-Platoonse) filosofie alleen maar versterkt.

 

Cantate VI — Ad cor (het hart)

Vulnerasti cor meum, soror mea, sponsa./em> (Gij hebt mijn hart verwond, mijn zusje, mijn bruid. – Hooglied 4,9)

Summi regis cor, aveto.
Te saluto corde laeto.
Te complecti me delectat
Et hoc meum cor affectat
Ut ad te loquar animes.
Hart van de hoogste koning, ik groet u,
Ik groet u met een vrolijk hart.
U te omhelzen, verheugt me
en dit is het dat mijn hart diep raakt,
dat Gij het laat kloppen om tot u te spreken.
Per medullam cordis mei,
Peccatoris atque rei,
Tuus amor transferatur

Quo cor tuum rapiatur
Languens amoris vulnere.
Laat tot in het diepst van mijn hart
– zondig, schuldig is het –
uw liefde doordringen,
waardoor uw hart werd verscheurd,
kwijnend door de wond der liefde.
Viva cordis voce clamo,
Dulce cor, te namque amo
Ad cor meum inclinare
Ut se possit applicare

Devoto tibi pectore.
Luidop roep ik met de stem van mijn hart,
Sweet heart, want ik bemin u:
Buig u toe naar mij, zodat
mijn hart zich met het uwe kan verbinden
u van harte toegewijd.

Deze sectie van de oude hymne is enkel te begrijpen als we de opkomst van de devotie van het Heilige Hart van Jezus enigszins kennen. De sectie is ook waarschijnlijk van later datum. Deze devotie werd door m.n. de Jezuïeten erg gepropageerd, o.a. onder gebruikmaking van deze hymne. Opvallend dat ze ook in de Lutherse versie gewoon gehandhaafd wordt. De vertaling van het slot van het tweede vers is lastig (dus ook onzeker): ‘rapiatur’ kan ook positief /em> zzijn: uw hart werd verrukt.

 

Cantate VII — Ad faciem (het aangezicht)

Illustra faciem tuam super servum tuum; salvum me fac in misericordia tua. /em> ((Laat uw aangezicht stralen over mij, uw knecht, en verlos mij door uw genade. – Psalm 31:17)

Salve, caput cruentatum,
Totum spinis coronatum,
Conquassatum, vulneratum,
Arundine verberatum
Facie sputis illita
Gegroet hoofd vol bloed,
geheel met doornen gekroond,
gekneusd, verwond,
afgeranseld met een riet,
het aangezicht bespuugd. *
Dum me mori est necesse,
Noli mihi tunc deesse,
In tremenda mortis hora
Veni, Jesu, absque mora,
Tuere me et libera
Wanneer ik sterven moet,
wil mij dan niet verlaten,
in het vreselijke uur van de dood.
Kom Jezus, onverwijld,
bescherm mij, en maak mij vrij.
Cum me jubes emigrare,
Jesu care, tunc appare,
O amator amplectende,
Temetipsum tunc ostende
In cruce salutifera.
Als U me beveelt deze wereld te verlaten,
lieve Jezus, verschijn dan aan mij
o, minnaar die ik omarmen wil.
Toon u dan hoogstpersoonlijk
aan het kruis, dat redding brengt.

* het beroemdste en tegelijk meest ‘shocking’ couplet. Het is niet orgineel (d.w.z. in de 13de eeuw stond dit vers hier niet). Pas aan het eind van de 15de eeuw is het toegevoegd. Dit klopt wel met de ontwikkeling van de devotie, die was in de 13de eeuw fysiek, gevoelig, maar bleef geconcentreerd op het fragiele. In de late Middeleeuwen wordt de toon feller. De opgewerkte gevoelens zijn minder complex, meer emotioneel dan sensitief en sensibel. Ook de schilderijen uit die periode worden steeds sensationeler (à la Mel Gibson).