Drie hoogkwalitatieve "nieuwe" kerkliederen

 

Drie contrafacten uit 1988 op melodieën van Schütz: als u klikt op de link of de afbeelding, dan opent/downloadt u de PDF (1 A4, tekst & vierstemmige zetting)

 

Psalm 66: God als een vogel uit uw hand (vrije tekst van Bep Hagen: leuke inventie, maar weinig poëtische kracht) Psalm 77: Ik hef tot God mijn bange stem (vrije "psalmberijming" van J.W. Schulte Nordholt: prima) Psalm 145: Ik wil u loven levenslang
(vrije tekst van Ad den Besten: typisch Ad)

 

TOELICHTING (bron):

In 1988 verscheen, op initiatief van Ad den Besten, een prachtige bundel met 66 teksten op melodieën van Heinrich Schütz (Becker-Psalter 1661). De teksten zijn soms beneden peil (sorry hoor), maar de idee om hoogkwalitatieve muziek voor gebruik in de eredienst (door koor of gemeente of ...) beschikbaar te stellen aan de gemeenten, blijft prijzenswaardig.

Wie echter weet hedentendage nog van deze bundel? Waar zijn de gemeenten en cantorijen die deze muziek zingen? Als monument - en wat mij betreft ook als uitdaging voor hedendaagse musici en poëten - heb ik het verhaal van het Becker-Psalter hieronder uit de doeken gedaan en drie van deze contrafacten zoals de uitgave heette, gekopieerd.

Uit de pers (I. Bossuyt, in Ons Erfdeel) [volledige tekst]

- herwaardering van een kwalitatief hoogstaande liturgische zang.

- Wie geregeld bij ons kerkdiensten bijwoont, beseft maar al te zeer welke ravage er werd aangericht door de (ook) op de muziek gerichte beeldenstorm na het Tweede Vaticaans Concilie.

- Een bijdrage die verder reikt dan het aanbieden van vrijblijvenden, prettig in het oor liggende melodietjes zoals die de kerkelijke vieringen nog steeds teisteren.
 

Nog wat exta info over het Psalter van Becker en Schütz

 

Het Becker-PsalterTitelblatt Beckerscher Psalter

Cornelius Becker heeft in 1601 in vrij korte tijd alle 150 Psalmen berijmd om ze op bekende gezangwijzen te zingen. Dat is een klassieke techniek (je schrijft dan contra-factum). Dit verleent de nieuwe teksten trouwens meteen een soort afgeleide populariteit. ("'k heb geloofd en daarom zing ik..." ontleent een deel van z'n succes aan de tophit waaraan de melodie is ontleend: "Wat de toekomst brengen moge..."). Van Becker's nieuwe psalmberijmingen kon je er een groot aantal zingen op “Ach Gott von Himmel sieh darein”, nog meer op “Aus tiefer Not” etc… Heinrich Schütz vond dat een beetje zwak en heeft daarom voor locaal, misschien zelfs wel huiselijk, gebruik de teksten van Becker van nieuwe melodieën voorzien, hele mooie, maar vaak wel wat moeilijk voor gemeentezang. Ze zijn ook nooit echt populair geworden. De drijfveer van Becker is interessant. Hij heeft dat namelijk gedaan om een tegengif te hebben tegen het Geneefse Psalter, k zal maar zeggen de 150 Psalmen die in de protestantse kerken gezongen werden. Middels de vertaling van Ambrosius Lobwasser begonnen die ook in de Duitse gebieden populair te worden. Becker was niet zomaar iemand, nee, hij was dominee en professor in Leipzig, gepromoveerd op een weerlegging van de verderfelijke leer van de calvinisten aangaande het heilig Avondmaal… en hij ergerde zich hevig aan de toenemende populariteit van een Duitse vertaling van het Geneefse Psalter van Lobwasser. Hij moet gedacht hebben: If you can’t beat them, join them… en daarom heeft hij een eigen vertaling uitgebracht op geliefde en bekende melodieën…

 

Waar zat m nu het springende punt? Wat was er dan mis mee met die Geneefse psalmen? Is het enkel naijver, jaloezie? Nee, 't zal vreemd klinken, maar het is echt waar: De Lutheranen vonden de Psalmen van Genève veel te Joods.

 

De Lutherse kerk was eigenlijk heel traditioneel gebleven in zijn gevoelen omtrent het OT. Luther vond dat eigenlijk de hele bijbel over Christus ging. Hij las het OT bij voorkeur uit als aankondiging van of voorbereiding op de komst Christus. Zeker de Psalmen. Meer dan 1/3 vond hij profetieën van Christus. De calvinisten waren in de 16e eeuw veel radicaler in hun herbronning. Zij hadden echt Hebreews geleerd, en zij hadden - al lezend - begrepen dat het OT een Joods boek was. En dat de Psalmen meestal eigenlijk over David gingen… En zo had Clément Marot ze dan ook berijmd, en Théodore de Bèze was hem hierin gevolgd: zo eerlijk mogelijk… en dus klonken ze ‘Joods’. Dit was de Lutherse theologen en dominees een doorn in het oog. Zij verweten Calvijn en de zijnen dat ze judaiseerden. Achteraf gezien een compliment voor de gereformeerde bijbelgeleerden, maar zij zagen dat niet zo. In hun ijver om die vreselijke beschuldiging te weerleggen vloog strijdschrift en pamflet heen en weer, zeker einde 16e begin 17e eeuw. En – vervelend neveneffect – om toch vooral te bewijzen dat ze echt wel goede christenen waren en geen crypto-judaisten is van de weeromstuit het zuiver wetenschappelijk onderzoek van het OT eerder achteruit dan vooruit gegaan. Maar dit terzijde. Schütz was het helemaal met Becker eens. En in 1628 publiceerde hij 92 toonzettingen, niet alleen vanwege theologische redenen, maar ook omdat hij - zo schrijft hij in het voorwoord - troost heeft gevonden in de gedichten na het overlijden van zijn vrouw. Een tweede bewerkte en vervolledigde uitgave dateert van 1661. Johann Georg IV (keurvorst en Schütz's baas), had hem hiertoe aangespoord. Hij had ook de psalmberijming ingevoerd aan het hof en verplicht gesteld voor de scholen en kerken van zijn 'Land'. Becker's, Schütz' staan met hun christelijke lezing in de traditie van de kerk. Dit kun je bij Schütz ook afleiden uit de wijze waarop hij de Psalmen Davids toonzette. Als prachtige teksten, helemaal in de Venetiaanse stijl, en met het gloria aan het eind. Jezus wordt niet genoemd in de letter van de bijbelse psalm die gezongen wordt, maar christelijk is het nu wel. Trouwens: in Becker's berijming wordt Christus (en het geloof) gewoon wel vernoemd, wanneer de exegeet hiertoe een kans zag.

 

 

 

Cornelius Becker (Leipzig 24/10/1561 - 25/05/1604), studeerde aan de Thomas-School en vanaf 1573 aan de Universiteit van Leipzig. In 1580 Bacchelaureus en 1584 Magister Artium. 1588 werkte hij zes maanden in Rochlitz als aartsdiaken, werd daarna geordineerd en leraar aan de Thomas School. In 1592 werd hij diaken in de Nicolai-kerk en in 1594 Pastor, nadat hij ook een Bachelor in de theologie had behaald. In 1597 haalde hij het licentiaat in de theologie op grond van een thesis: Positiones de autoritate ecclesiae in scripturis interpretandis  et dijudicandis et de religione controversiis. 1599 behaalde hij een doctoraat met zijn thesis quaestio de Sacra dominante coena, continens statum controversiae inter ecclesias Augustanam Confessionem amplectentes & Calvinianos (= over de avondmaalsstrijd tussen lutheranen en calvinisten). Onderwijl was hij universitair hoofddocent aan de universiteit geworden terwijl hij zijn pastoraat voortzette. 1601 werd hij bevorderd tot gewoon hoogleraar. In 1602 werd hij decaan. Kort nadien gaf hij zijn leerstoel op.
 Becker was een streng lutherse theoloog en keerde zich tegen het zogeheten cryptocalvinisme. Dat is de reden van zijn tijdelijk ontslag (suspendering) in juni 1601. Tijdens deze schorsing begon hij de psalmen te vertalen in het Duits. Zes maanden later, in november, werd hij weer in zijn ambt hersteld , omdat hij onschuldig werd bevonden. Kort nadien voltooide hij zijn psalmgedichten die de psalmberijmingen Ambrosius Lobwasser moesten vervangen. Becker's psalmen volgen Lutherse melodieën, 43 daarvan van de hand van Seth Calvisius. Valentin Cremcovicus vertaalde de gedichten in het Latijn en Heinirch Grimm maakte er vierstemmige zettingen voor. In 1628 publiceerde ook Heinrich Schütz 92 toonzettingen, omdat hij - zo schrijft hij in het voorwoord - troost heeft gevonden in de gedichten na het overlijden van zijn vrouw. . Een tweede bewerkte en vervolledigde uitgave dateert van 1661. Johann Georg IV (keurvorst), voerde deze psalmberijming in aan het hof en in scholen en kerken van zijn 'Land'. [terug]

 

 

 

 

---

 

Contrafacten van Schützpsalmen

[Ignace Bossuyt - Ons Erfdeel - jg 31 - 1988]

 

De laatste jaren lijkt er binnen de Kerk enige kentering op gang te zijn gekomen ten gunste van de herwaardering van een kwalitatief hoogstaande liturgische zang. Dit is een verheugend verschijnsel, want wie geregeld bij ons kerkdiensten bijwoont, beseft maar al te zeer welke ravage er werd aangericht door de (ook) op de muziek gerichte beeldenstorm na het Tweede Vaticaans Concilie. Vrij frequent wordt de kerkganger tijdens misvieringen geconfronteerd met priesters die zich van altaar naar microfoon begeven, aldaar de gitaar bij het kazuifel en het woord bij de daad voegen om ‘luisterliederen’ ten gehore te brengen. De rest van het liturgisch gebeuren wordt dan bv. voorzien van zgn. ‘stemmingsmuziek’, waarbij vooral ritmisch slagwerk en schetterend trompetgeschal niet ontbreken. Huwelijksmissen worden graag gelardeerd met, bij voorkeur ook door slaginstrumenten of gitaar begeleide, solistisch gezongen smartlappen, die louter uit ergernis tot tranen toe bewegen. Die zogezegd ‘bij het werkelijke leven’ aansluitende uitingen van religiositeit binnen het kerkgebouw gaan uit van de misvatting dat ‘leven’ reduceerbaar is tot arbeidspraxis en, vooral ook, tot ontspanning. Reclame en massamedia lepelen ons dit overigens onophoudelijk in. In deze optiek, die de liturgie tot songfestival wenst te degraderen, is er geen ruimte voor levens-noodzakelijke ‘waarden’ als stilte, bezinning, inkeer, gebed, schoonheid, of hoe men deze diep-menselijke behoefte in al haar schakeringen ook noemen wil... Dat steeds meer mensen, zowel jongeren als volwassenen, de noodzaak aanvoelen van een liturgie die naam waardig, wordt duidelijk aangetoond door de toename van de gelovigen in kerken waar bv. het Gregoriaans in de misviering wordt geïntegreerd en op een degelijke manier uitgevoerd. Als voorbeeld, dat wij uit persoonlijke ervaring kennen, vermelden wij de Benediktijnerabdij van Vaals in Nederland, waar niet alleen de muziek, maar ook de architectuur en het geheel van gebaren, houdingen en tekens aan de liturgie een indrukwekkende wijding verlenen, die begrijpelijkerwijze een steeds toenemende aantrekkingskracht uitstraalt.

Met deze regels pleiten wij niet voor een exclusieve terugkeer naar het Gregoriaans: dit is ten enenmale niet mogelijk en wellicht zelfs niet wenselijk. Binnen de liturgie heeft de kerkzang in de volkstaal intussen een vaste plaats verworven, waarbij een van de basisproblemen de verantwoorde keuze van het repertorium blijft. Ondanks de overvloed aan beschikbare of - op willekeurige basis - voor de liturgie geschikt geachte liederen, waait het kaf breder uit dan het schaarse koren. Om die reden is elke uitgave die kwalitatief hoogstaande Nederlandstalige liederen aanbiedt, hoogst welkom. Recent verscheen een dergelijke publikatie onder de titel: Contrafatten. Een keuze uit de psalm-zettingen van Heinrich Schatz(1), een realisatie van de Stichting Centrum voor de Kerkzang, gevestigd in Den Haag. In deze verzameling zijn 66 psalmliederen opgenomen, op nieuwe berijmde teksten van de hand van 20 Nederlandse dichters en één Vlaamse dichter (nl. Maurits van Vossole). Uitgangspunt was het zgn. Becker-Psalter, dat de Duitse componist Heinrich Schatz (1585-1672) in 1628 liet verschijnen. Een tweede bewerkte en vervolledigde uitgave dateert van 1661. Hierin bracht Schütz eenvoudige, maar muzikaal hoogstaande vierstemmige zettingen samen van het volledige psalter, in de berijmde vertaling van Cornelius Becker (1561-1604), professor in de theologie te Leipzig.

De keuze mag bijzonder gelukkig genoemd worden, want weinige componisten zijn er in geslaagd op een zo voortreffelijke

[p. 610]

wijze vierstemmige strofische psalmliederen te schrijven die zo rijk zijn aan melodische, harmonische en ritmische vinding en terzelfdertijd toch geen onoverkomelijke muzikale eisen stellen aan de niet zo geoefende zanger. Door de constant wisselende, maar nergens ingewikkelde ritmiek, die eerder aanleunt bij het Geneefs psalter dan bij de Lutherse koralen, vermijdt Schatz elk schematisme. De melodische lijn van de bovenstem, die gemakkelijk is aan te leren, munt uit zowel door souplesse als door een perfecte aanpassing aan het woord, zodat de belangrijkste opgave van de dichters was een geschikte Nederlandse parafrase van de psalmtekst te schrijven. Het resultaat is lovenswaardig te noemen, al zullen sommigen enige moeite hebben met de hier en daar wat archaïserende taal. Soms speelt de noodzaak van een geschikt rijm de dichters parten, maar doorgaans hebben zij zich uitstekend van hun taak, een zinvolle ‘lees- en hoor-bare’ tekst te produceren, gekweten. Dankzij de medewerking van een musicoloog (Dr. J. Van Biezen) is het boek behalve een praktisch liedboek tevens een verantwoorde wetenschappelijke uitgave geworden, met achteraan een uit-voerig en degelijk ‘Kritische commentaar’, waarin de oorspronkelijke sleutels, de transposities en eventueel supplementaire verduidelijkingen worden gegeven. Deze bundel meerstemmige liederen, die tot stand kwam op initiatief van de dichter Ad den Besten, die zelf met elf berijmingen vertegenwoordigd is, verdient aanbeveling: hij kan een essentiële bijdrage leveren tot de heropleving van de liturgische muziek op Nederlandse tekst, een bijdrage die verder reikt dan het aanbieden van vrijblijvenden, prettig in het oor liggende melodietjes zoals die de kerkelijke vieringen nog steeds teisteren. Want net zoals voor de literatuur geldt ook op dit gebied dat ‘mode’ een bedreiging en een vervlakking betekent.

Ignace Bossuyt

Contrafacten. Een keuze uit de psalmzettingen van Heinrich Schütz, uitg. A.C. Den Besten en J. Van Biezen, Stichting Centrum voor de Kerkzang, Den Haag, 1988, 104 p

 

 

 

   

 

This site was last updated Tuesday, 26 December 2023